Asbestinfo.Vlaanderen.be

Wij informeren particulieren, instellingen en bedrijven over de gevaren van asbest, hoe te herkennen, hoe te verwijderen en hoe samen Vlaanderen asbestveilig te maken tegen 2040

Wat zegt de wetgeving over asbest

Hieronder leest u werkelijk alles over de wetgeving rond het verwijderen van asbest, maar de belangrijkste zaken om te onthouden zijn:

Koopt u een woning of bent u eigenaar van een woning? Dan bent u niet verplicht om asbest te verwijderen, tenzij het in zeer slechte staat is.

Ook al bent u als particulier nog niet altijd verplicht om asbest te verwijderen uit uw gebouw, toch neemt u asbesttoepassingen beter vroeg dan laat weg:

  • De kans is groot dat de asbesttoepassing verweerd of beschadigd is, waardoor er asbestvezels vrijkomen.
  • Hoe slechter de staat van het asbesthoudende materiaal, hoe duurder het wordt om het correct te laten verwijderen.

Voert u renovatiewerken uit aan uw gebouw of woning? Dan bent u verplicht om alle asbesthoudende toepassingen die eenvoudig bereikbaar worden, te verwijderen ongeacht hun staat.

Ligt uw woning in Vlaanderen?  Dan bent u verplicht om bij renovatiewerken alle asbesthoudende toepassingen die eenvoudig bereikbaar zijn te verwijderen, ongeacht hun staat.

Ligt uw woning in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest?  Dan bent u verplicht om asbest te verwijderen wanneer u werken uitvoert waarbij asbesthoudende producten (kunnen) geraakt worden. Het gaat meer bepaald om een volledige en gedeeltelijke afbraak van een gebouw, of wanneer asbesthoudend materiaal niet intact kan  blijven tijdens een renovatie. Voor de renovatie van gebouwen met een oppervlakte van meer dan 500 m² is ook een asbestinventaris en een bouwvergunning die afgeleverd is voor 30 september 1998 verplicht.

Op 20 juli 2018 keurde de Vlaamse Regering het actieplan Asbestafbouw  goed. Het plan moet Vlaanderen uiterlijk tegen 2040 asbestveilig maken en bevat de volgende doelstellingen:

  • Alle asbestcementen toepassingen rondom gebouwen verwijderen tegen 2034.
  • Alle eenvoudig te bereiken, niet-hechtgebonden asbesttoepassingen verwijderen tegen 2034.
  • Alle andere eenvoudig te bereiken asbesttoepassingen in slechte staat verwijderen tegen 2040.

Voor publieke gebouwen (scholen, overheidsgebouwen …) liggen die deadlines wettelijk vast. Voor particulieren en private eigenaars niet. De Vlaamse overheid zal hen via campagnes en ondersteunende maatregelen wel aanmoedigen om het asbest in hun gebouw zo snel mogelijk weg te nemen.

Hier vindt u het overzicht van alle ministriële en koninklijke besluiten sinds 1946 tot nu.

Liever niet door wetteksten bladeren? dit zijn de meest gelezen onderwerpen over de wetgeving: asbestattest – asbestinventaris – asbestactieplan 2040 – rechten huurders/verhuurders/huiseigenaars

 

Omdat asbest zo gevaarlijk is, heeft de wetgever verschillende regels vastgelegd i.v.m. het gebruik van asbest en de afbraak en verwijdering van asbest uit asbesthoudende gebouwen.

Zo is het nu verboden om nog producten die asbestvezels bevatten op de markt te brengen. Het is ook verboden om met asbest te werken in een onderneming. Soms wordt om technische redenen een uitzondering gemaakt. Lees hierover Bescherming tegen blootstelling aan asbest.

Producten die asbest bevatten, moeten dan wel een specifiek label dragen (zie afbeelding). Ook op plaatsen waar asbest aanwezig is, moet dit label aangebracht worden.

Ondernemingen die asbest verwijderen of verwijderd asbest verwerken, bv. afbraak van gebouwen waarin asbest verwerkt zit, mogen dit enkel wanneer ze in het bezit zijn van een speciale erkenning. Een dergelijke erkenning vereist een kwaliteitsborgingsysteem en een aangepaste opleiding (basisopleiding en een jaarlijkse bijscholing van zowel de operationelen als de leidinggevenden).

Een laatste belangrijke regel in verband met asbest is dat het verboden is om uitzendkrachten met asbest te laten werken, of hen asbest te laten verwijderen. Ondernemingen die  erkend zijn voor asbestverwerking kunnen dus geen beroep doen op uitzendkrachten voor de uitvoering van hun werkzaamheden.

Lokaal niveau

In het kader van de bescherming van de werknemers werden er regels opgesteld over de omgang met asbesthoudende materialen. Deze verplichtingen gelden voor alle werkgevers die één of meerdere werknemers tewerkstellen in eigen gebouwen of op een externe werf. De Externe directies Toezicht op het Welzijn op het Werk (arbeidsinspectie) treden op als handhaver. Deze beschermende arbeidswetgeving geldt niet voor particulieren maar evenmin voor professionele zelfstandigen die alleen werken. Zij vallen onder de gewestelijke milieuwetgeving in Vlaanderen. 

 

De bevoegdheid om op te treden bij schendingen van de wetgeving begaan door niet-ingedeelde inrichtingen (bv. bij particulieren) rond onregelmatige afbraak van asbesthoudende materialen en verboden handelingen zoals het reinigen onder hoge druk ligt bij de lokale overheden:

 

  • de gemeentelijke toezichthouders;
  • de toezichthouders van intergemeentelijke verenigingen;
  • de toezichthouders van politiezones.

 

Elke gemeente moet sinds 1 mei 2010 een beroep kunnen doen op minstens één milieutoezichthouder (art. 16, § 1, al. 1 van het Milieuhandhavingsbesluit). Het Milieuhandhavingsdecreet vermeldt de verschillende instrumenten die lokale toezichthouders kunnen inzetten om op te treden bij milieu-inbreuken, milieumisdrijven of bij veiligheidsmaatregelen.

 

Deze toezichthouders beschikken over verschillende instrumenten om op te treden bij schendingen zoals raadgeving, aanmaningen, het opleggen van bestuurlijke maatregelen, veiligheidsmaatregelen nemen of een proces-verbaal opstellen.

 

Nieuwe Gemeentewet (2007)

De Nieuwe Gemeentewet laat ook de burgemeester toe om op basis van eigen vaststellingen, of deze van de lokale toezichthouders, alle maatregelen op te leggen om gevaar voor veiligheid en gezondheid te voorkomen. Omdat uiteenlopende situaties de openbare veiligheid/gezondheid kunnen bedreigen, kan de inhoud van een besluit van de burgemeester sterk variëren. De burgemeester kan elke maatregel nemen die geschikt is om het gevaar te weren. Voorbeelden van maatregelen zijn een toegangsverbod, ontruiming, opruiming, ontsmettingsmaatregelen, wegnemen van gevaarlijke toestellen,…

 

Vlaams niveau

In de Vlaamse wetgeving is vooral Vlarem (Vlaams reglement houdende bepalingen inzake milieuhygiëne) van belang. Meer specifiek komt in Vlarem II asbest in verschillende hoofdstukken aan bod. 

 


11 FEBRUARI 1946. – ARAB : Algemeen Reglement voor de bescherming van de arbeid, Titel I (artikel 1 – 27ter/13).  

 

HOOFDSTUK II. Lijst en indeling van de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen. 

Nummering : 23 (32).

  – Opgave : vervaardiging van voorwerpen uit asbest of asbesthoudende voorwerpen.

  – Klasse : 1.

  – Aard van de hinder : stof; gevaar voor asbestose.

  – Diensten te raadplegen : Administratie van de Arbeidshygiene en -geneeskunde.

 

28 MAART 1969. – [Koninklijk besluit houdende vaststelling van de lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling en tot vaststelling van de criteria waaraan de blootstelling aan het beroepsrisico voor sommige van deze ziekten moet voldoen.] 

 

Codenummer 9.301.20. Goedaardige aandoeningen van het borstvlies en het pericard veroorzaakt door asbest

 

Codenummer 1.301.21. Asbestose

 

Codenummer 9.307. Mesothelium veroorzaakt door asbest

 

Codenummer 9.308. Longkanker veroorzaakt door asbest

 

Codenummer 9.310. Larynxkanker veroorzaakt door asbest

 

Wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970.

 

Fedris heeft tot taak: 

10° een tegemoetkoming te betalen aan de slachtoffers van asbest overeenkomstig;

11° onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald door het [ beheerscomité voor de beroepsziekten], voor bepaalde werknemers, bedoeld in artikel 3, § 6, van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact, te erkennen dat ze beroepsmatig rechtstreeks werden blootgesteld aan asbest, volgens de voorwaarden en procedure bepaald in een collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad. De Koning kan nadere regels bepalen voor de uitoefening van deze bevoegdheid.

 

28 JUNI 1971. – Koninklijk besluit betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen.

 

HOOFDSTUK II. Bepalingen betreffende het gas en de voor de gasdistributieinstallaties gebruikte materialen. 

 

 Art. 8. a) De materialen, ter vervaardiging van de buizen van de lagedrukleidingen en van de middendrukleidingen categorie A zijn in de regel : grauw gietijzer, nodulair gietijzer, staal, asbest-cement en plastische stoffen. Dat geldt eveneens voor het ingegraven gedeelte van de lagedruk- en middendrukdienstleidingen categorie A. De buizen van het niet ingegraven gedeelte van deze dienstleidingen zijn uit metaal vervaardigd.

  1. b) De materialen ter vervaardiging van de buizen van de middendrukleidingen categorie B zijn in regel : nodulair gietijzer, staal, asbest-cement en plastische stoffen. Dit geldt eveneens voor het ingegraven gedeelte van de middendrukdienstleidingen categorie B. De buizen van het niet ingegraven gedeelte van deze dienstleidingen zijn uit metaal vervaardigd.

 

4 MAART 1975. – Koninklijk besluit tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en tot vaststelling van het aantal leden ervan.

 

Artikel 1.Er wordt een paritair comité opgericht, genaamd “Paritair Comité voor het bouwbedrijf”, dat bevoegd is voor de werknemers die hoofdzakelijk handarbeid verrichten en hun werkgevers, te weten : 

(slopings- en slechtingswerken met inbegrip van de afbraak en/of de verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen)

 

23 SEPTEMBER 1982. – Ministerieel besluit houdende nadere regelen omtrent het meldingsformulier voor afvalstoffen

 

Artikel 1. De melding van afvalstoffen aan de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 april 1982 houdende nadere regelen omtrent de melding en afgifte van afvalstoffen, dient te gebeuren bij middel van een formulier overeenkomstig het model in bijlage 1 van dit besluit. Deze formulieren kunnen op eenvoudige aanvraag gratis bekomen worden bij de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest.

  De melding van afvalstoffen dient te gebeuren binnen de eerste tien dagen van de tweede maand van elk jaar en bevat telkenmale de gegevens betreffende het vorige jaar en een prognose voor het lopende jaar.

  De eerste melding dient te gebeuren binnen de 3 maanden vanaf de inwerkingtreding van dit besluit. Zij zal de gegevens bevatten van het jaar 1982 en een prognose voor het jaar 1983.

  Voor deze eerste melding worden alle afvalstoffen als nieuwe afvalstoffen beschouwd.

 

Codenummer 042 Asbest (stof en vezel)

Codenummer 117 asbestcementafval en asbestcementstof

 

4 JUNI 1986. – Verdrag nr. 162 betreffende veiligheid bij het gebruik van asbest, aangenomen te Geneve op 4 juni 1986 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar tweeënzeventigste zitting 

 

DEEL I. – Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen.

 

  Artikel 1. 1. Dit Verdrag is van toepassing op alle activiteiten waarbij werknemers tijdens hun arbeid aan asbest worden blootgesteld.

  1. Een lid dat dit Verdrag bekrachtigt kan, na raadpleging van de betrokken meest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers en op basis van vaststelling van de betreffende gezondheidsgevaren en de toegepaste veiligheidsmaatregelen, bepaalde takken van economische bedrijvigheid of bepaalde ondernemingen van de toepassing van sommige bepalingen van het Verdrag uitsluiten, indien is vastgesteld, dat de toepassing op deze takken of ondernemingen onnodig is.
  2. Het bevoegde gezag dient, bij de beslissing over het uitsluiten van bepaalde takken van economische bedrijvigheid of bepaalde ondernemingen rekening te houden met de frequentie, duur en mate van blootstelling alsmede van de aard van de arbeid en de omstandigheden op de werkplek.

 

  Art. 2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder : (a) de uitdrukking : “asbest” : de vezelige vorm van minerale silicaten behorende tot steen-vormende mineralen van de serpentinegroep, d.w.z chrysotiel (witte asbest) en de amphiboolgroep, d.w.z. actinoliet, amosiet (bruine asbest, cummingtoniet/gruneriet), anthophylliet, crocidoliet (blauwe asbest), tremoliet of een mengsel dat een of meer van deze bevat;

  (b) de uitdrukking : “asbeststof” : in de lucht zwevende asbestdeeltjes of neergeslagen asbestdeeltjes die in het arbeidsmilieu kunnen gaan zweven;

  (c) de uitdrukking : “zwevend asbeststof” : voor meetdoeleinden stofdeeltjes die door gravimetrische bepaling of een andere equivalente methode zijn bepaald;

  (d) de uitdrukking : “inadembare asbestvezels” : asbestvezels met een diameter onder 3 m en een verhouding lengte-tot-diameter boven 3 : 1. Alleen vezels met een lengte boven 5 m dienen voor metingsdoeleinden in aanmerking te worden genomen;

  (e) de uitdrukking : “blootstelling aan asbest” : het tijdens arbeid blootstellen aan zwevende inadembare asbestvezels of asbeststof, hetzij afkomstig van asbest hetzij van mineralen, materialen of producten die asbestbevatten;

  (f) de uitdrukking : “werknemers” : eveneens de deelnemers aan productiecoöperaties;

  (g) de uitdrukking : “werknemersvertegenwoordigers” : de vertegenwoordigers van de werknemers die als zodanig door de nationale wetgeving of praktijk zijn erkend in overeenstemming met het verdrag betreffende de vertegenwoordigers van de werknemers (1971).

 

  DEEL II. – Algemene beginselen.

 

  Art. 3. 1. De nationale wetgeving dient de maatregelen voor te schrijven die moeten worden getroffen ter voorkoming en beperking van, en bescherming van werknemers tegen gezondheidsgevaren als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan asbest.

  1. De ingevolge in het eerste lid van dit Artikel opgestelde nationale wetgeving dient, met het oog op de technische ontwikkeling en vooruitgang in wetenschappelijke kennis, periodiek te worden herzien.
  2. Het bevoegde gezag kan tijdelijke uitzonderingen van de in gevolge van het in het eerste lid van dit Artikel voorgeschreven maatregelen toestaan onder voorwaarden en binnen tijdsgrenzen die moeten worden vastgesteld na raadpleging met de betrokken meest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers.
  3. Bij het toestaan van uitzonderingen ingevolge het derde lid van dit Artikel dient het bevoegde gezag te waarborgen, dat de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen tot bescherming van de gezondheid van de werknemers worden genomen.

 

  Art. 4. Het bevoegde gezag dient de betrokken meest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers te raadplegen over de te nemen maatregelen teneinde de bepalingen van dit Verdrag uit te voeren.

 

  Art. 5. 1. De naleving van de wetgeving, aangenomen ingevolge artikel 3 van dit verdrag, dient te worden verzekerd door een toereikend en passend controlestelsel.

  1. De nationale wetgeving dient te voorzien in de noodzakelijke maatregelen, met inbegrip van passende sancties teneinde een effectieve naleving en uitvoering aan de bepalingen van dit Verdrag te verzekeren.

 

  Art. 6. 1. Werkgevers dienen verantwoordelijk te worden gesteld voor het nakomen van de voorgeschreven maatregelen. 2. Indien twee of meer werkgevers tegelijkertijd op eenzelfde arbeidsplaats werk uitvoeren, zullen zij, onverminderd de verantwoordelijkheid van elke werkgever voor de gezondheid en veiligheid van zijn werknemers verplicht zijn om samen te werken teneinde te voldoen aan de voorgeschreven maatregelen het bevoegde gezag dient algemene regels voor deze samenwerking vast te stellen indien dit noodzakelijk is.

  1. Werkgevers dienen, in samenwerking met de beroepsveiligheids- en gezondheidsdiensten, en na raadpleging van de betrokken werknemersvertegenwoordigers werkwijzen voor te bereiden hoe in noodsituaties moet worden gehandeld.

 

  Art. 7. Werknemers dienen, binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid, te voldoen aan de voorgeschreven veiligheids- en hygiënemethodes betreffende het voorkomen en beperken van, en de bescherming tegen, gezondheidsgevaren als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan asbest.

 

  Art. 8. Werkgevers en werknemers of hun vertegenwoordigers dienen op alle niveau’s in de onderneming zo nauw mogelijk samen te werken bij de toepassing van de maatregelen die ingevolge dit verdrag zijn voorgeschreven.

 

  DEEL III. – Beschermende en preventieve maatregelen.

 

  Art. 9. De nationale wetgeving, aangenomen ingevolge Artikel 3 van dit Verdrag, dient er in te voorzien, dat blootstelling aan asbest moet worden voorkomen of beperkt door een of meer van de volgende maatregelen :

  (a) het invoeren van voorschriften, die passende beschermingsmaatregelen en werkmethodes, met inbegrip van hygiëne op de werkplek voorschrijven, voor arbeid waarin blootstelling aan asbest kan optreden;

  (b) het voorschrijven van speciale regels en procedures, met inbegrip van het machtigen, voor het gebruik van asbest of van bepaalde asbestsoorten of producten die asbest bevatten of voor bepaalde werkprocessen.

 

  Art. 10. Waar het voor de bescherming van de gezondheid van werknemers noodzakelijk en technisch praktisch uitvoerbaar is, dient de nationale wetgeving te voorzien in een of meer van de volgende maatregelen :

  (a) het vervangen van asbest of van bepaalde asbestsoorten of producten die asbest bevatten, door andere materialen of producten of door de toepassing van alternatieve technologieën, door het bevoegde gezag wetenschappelijk geëvalueerd als onschadelijk of minder schadelijk, waar dit mogelijk is;

  (b) het geheel of gedeeltelijk verbieden van het gebruik van asbest of van bepaalde asbestsoorten of producten die asbest bevatten, in bepaalde werkprocessen.

 

  Art. 11. 1. Het gebruik van crocidoliet en producten die deze vezel bevatten, dient te worden verboden. 2. Het bevoegde gezag is, na raadpleging van de betrokken meest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers, gemachtigd om afwijkingen van het in het eerste lid van dit Artikel vervatte verbod toe te staan, indien vervanging praktisch niet redelijk uitvoerbaar is, mits stappen worden genomen om te waarborgen dat de gezondheid van werknemers niet in gevaar wordt gebracht.

 

  Art. 12. 1. Het spuiten van alle vormen van asbest dient te worden verboden. 2. Het bevoegde gezag is, na raadpleging van de betrokken moest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers gemachtigd om afwijkingen van het in het eerste lid van dit Artikel vervatte verbod toe te staan, indien alternatieve methoden praktisch niet redelijk uitvoerbaar zijn, mits stappen worden genomen om te waarborgen, dat de gezondheid van werknemers niet in gevaar wordt gebracht.

 

  Art. 13. De nationale wetgeving dient er in te voorzien, dat werkgevers bepaalde soorten arbeid waarbij van blootstelling aan asbest sprake is melden aan het bevoegde gezag, op een wijze en in een omvang zoals deze door het bevoegde gezag is voorgeschreven.

 

  Art. 14. Producenten en leveranciers van asbest en fabrikanten en leveranciers van producten die asbest bevatten, dienen verantwoordelijk te worden gesteld voor een doelmatige etikettering van de verpakking en, waar van toepassing, van het product in een taal en op een manier die gemakkelijk door de betrokken werknemers en gebruikers wordt begrepen, zoals voorgeschreven door het bevoegde gezag.

 

  Art. 15. 1. Het bevoegde gezag dient grenswaarden voor de blootstelling van werknemers aan asbest of andere blootstellingscriteria voor te schrijven voor het evalueren van het werkmilieu.

  1. De blootstellingsgrenswaarden of andere blootstellingscriteria dienen, met het oog op technologische ontwikkeling en vooruitgang in technologische en wetenschappelijke kennis, te worden vastgesteld en periodiek te worden herzien en bijgesteld.
  2. Op alle werkplekken waar werknemers aan asbest worden blootgesteld, dient de werkgever alle passende maatregelen te treffen om het vrijkomen van asbeststof in de lucht te voorkomen of te beperken teneinde te waarborgen, dat aan de blootstellingsgrenswaarden of andere blootstellingscriteria wordt voldaan en ook om blootstelling tot een zo lang mogelijk niveau te verminderen.
  3. Indien de ingevolge het derde lid van dit artikel genomen maatregelen de blootstelling aan asbest niet binnen de blootstellingsgrenswaarden brengen of niet aan de andere ingevolge het eerste lid van dit artikel genoemde blootstellingscriteria voldoen, dient de werkgever, zonder kosten voor de werknemers, geschikte beschermende apparatuur voor de ademhaling en speciale beschermende kleding, waar doelmatig, ter beschikking te stellen, te onderhouden en, indien nodig, te vervangen. Beschermende apparatuur voor de ademhaling dient te voldoen aan normen die door het bevoegde gezag zijn vastgesteld en alleen te worden gebruikt als een aanvullende, tijdelijke nood- of buitengewone maatregel en niet als een alternatief voor technische bescherming.

 

  Art. 16. Elke werkgever dient verantwoordelijk te worden gesteld voor het opstellen en toepassen van praktische maatregelen ter voorkoming en beperking van de blootstelling aan asbest van de werknemers die hij tewerk stelt en voor hun bescherming tegen de gevaren als gevolg van asbest.

 

  Art. 17. 1. Het afbreken van installaties of bouwwerken die isolatiematerialen met bros asbest bevatten, en het verwijderen van asbest uit gebouwen of bouwwerken waarbij; het risico bestaat dat asbest met de lucht zal worden meegevoerd, dienen alleen te worden ondernomen door werkgevers of aannemers die door het bevoegde gezag zijn erkend als gekwalificeerd voor het uitvoeren van dergelijk werk in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en die voor het uitvoeren van dergelijk werk zijn gemachtigd.

  1. De werkgever of aannemer dient te worden verplicht, alvorens met het afbreekwerk te beginnen, een werkplan op te stellen waarin de te treffen maatregelen worden gespecificeerd, met inbegrip van maatregelen om :

  (a) voor alle noodzakelijke bescherming van de werknemers te zorgen;

  (b) het vrijkomen van asbeststof in de lucht te beperken, en

  (c) voor de afvoer van afval dat asbest bevat, overeenkomstig artikel 19 van dit verdrag, te zorgen.

  1. De werknemers of hun vertegenwoordigers dienen te worden geraadpleegd over het werkplan waarnaar in het tweede lid van dit artikel wordt verwezen.

 

  Art. 18. 1. In het geval dat persoonlijke kleding van de werknemers met asbeststof kan worden verontreinigd, dient de werkgever overeenkomstig de nationale wetgeving en na raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers passende werkkleding ter beschikking te stellen, die niet buiten de werkplek dient te worden gedragen.

  1. Het behandelen en schoonmaken van gebruikte werkkleding en speciale beschermende kleding dient te worden uitgevoerd onder gecontroleerde omstandigheden, zoals door het bevoegde gezag geëist, teneinde het vrijkomen van asbeststof te voorkomen.
  2. De nationale wetgeving dient het mee naar huis nemen van werkkleding en speciale beschermende kleding en van persoonlijke beschermende apparatuur te verbieden.
  3. De werkgever dient verantwoordelijk te zijn voor het schoonmaken, onderhouden en opbergen van werkkleding, speciale beschermende kleding en persoonlijke beschermende apparatuur.
  4. De werkgever dient te zorgen voor mogelijkheden voor werknemers die aan asbest zijn blootgesteld, om zich op de werkplek te wassen, een bad te nemen of te douchen, al naar gelang passend is.

 

  Art. 19. 1. In overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk dienen werkgevers afval dat asbest bevat, op zodanige wijze af te voeren, dat dit geen gezondheidsgevaar inhoudt voor de betrokken werknemers, met inbegrip van diegenen die asbestafval hanteren of voor de bevolking in de buurt van de onderneming.

  1. Door het bevoegde gezag en door de werkgevers dienen passende maatregelen te worden getroffen om verontreiniging van het algemene milieu door asbeststof dat van de werkplek is vrijgekomen, te voorkomen.

 

  DEEL IV. – Toezicht op het werkmilieu en de gezondheid van werknemers.

 

  Art. 20. 1. Waar dit voor de bescherming van de gezondheid van werknemers noodzakelijk is, dient de werkgever de concentraties van asbeststof dat in de lucht is geraakt op werkplekken te meten en de blootstelling van werknemers aan asbest met intervallen met toepassing van methodes die door het bevoegde gezag zijn gespecificeerd, te controleren.

  1. De gegevens van het controleren van het werkmilieu en van de blootstelling van werknemers aan asbest dienen te worden bewaard gedurende een periode die door het bevoegde gezag is voorgeschreven.
  2. De betrokken werknemers, hun vertegenwoordigers en de inspectiediensten dienen toegang tot deze gegevens te hebben.
  3. De werknemers of hun vertegenwoordigers dienen het recht te hebben om het controleren van het werkmilieu te verzoeken en om zich tot het bevoegde gezag te wenden met betrekking tot de resultaten van de controle.

 

  Art. 21. 1. Werknemers die aan asbest zijn of waren blootgesteld, dienen, in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk, zodanige medische onderzoeken te krijgen als noodzakelijk zijn om hun gezondheid in verband met het beroepsgevaar te blijven bewaken en om beroepsziekten, veroorzaakt door blootstelling aan asbest, te diagnostiseren.

  1. Het controleren van de gezondheid van werknemers in verband met het gebruik van asbest dient niet in verlies aan verdiensten voor hen te resulteren. Dit dient kosteloos te zijn, en voor zover mogelijk, tijdens de werkuren plaats te vinden.
  2. Werknemers dienen op een passende en adequate manier te worden geïnformeerd over de resultaten van hun medische onderzoeken en individueel advies te krijgen betreffende hun gezondheid met betrekking tot hun werk.
  3. Indien het voortgezet opdragen van werk waarbij van blootstelling aan asbest sprake is, medisch gezien niet raadzaam blijkt te zijn, dient, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en praktijk, elke inspanning worden gedaan om de betrokken werknemers andere mogelijkheden te bieden om hun inkomen te behouden.
  4. Het bevoegde gezag dient een systeem te ontwikkelen voor de bekendmaking van door asbest veroorzaakte beroepsziekten.

 

  DEEL V. – Informatie en voorlichting.

 

  Art. 22. 1. Het bevoegde gezag dient na raadpleging van en in samenwerking met de betrokken moest representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers doelmatige voorzieningen te treffen ter bevordering van de verspreiding van informatie en de voorlichting van alle betrokkenen in verband met gevaren voor de gezondheid als gevolg van blootstelling aan asbest en met methoden ter voorkoming van en bescherming ertegen.

  1. Het bevoegde gezag dient te waarborgen, dat de werkgevers schriftelijke beleidsmaatregelen en werkwijzen hebben opgesteld met betrekking tot maatregelen voor de voorlichting en periodieke opleiding van werknemers over de gevaren van asbest en methodes ter voorkoming van en bescherming ertegen.
  2. De werkgever dient te waarborgen, dat alle werknemers die aan asbest zijn of waarschijnlijk worden blootgesteld, over de gevaren voor de gezondheid die met hun werk verband houden, worden geïnformeerd, over preventieve maatregelen en correcte werkmethodes worden geïnstrueerd en op deze terreinen steeds opleiding blijven krijgen.

 

  DEEL VI. – Slotbepalingen.

 

  Art. 23. De officiële bekrachtigingen van dit Verdrag worden aan de Directeur Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau medegedeeld en door hem geregistreerd.

 

  Art. 24. 1. Dit Verdrag is slechts verbindend voor de Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie die hun bekrachtiging door de Directeur-Generaal hebben doen registreren.

  1. Het treedt in werking twaalf maanden na de datum waarop de bekrachtigingen van twee Leden door de Directeur-Generaal zijn geregistreerd.
  2. Vervolgens treedt dit Verdrag voor ieder Lid in werking twaalf maanden na de datum, waarop zijn bekrachtiging is geregistreerd.

 

  Art. 25. 1. Ieder lid dat dit verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na afloop van een termijn van tien jaar na de datum waarop het Verdrag in werking is getreden, door middel van een aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau gerichte en door deze geregistreerde verklaring. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar na de datum waarop zij is geregistreerd.

  1. Ieder Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en niet binnen een jaar na afloop van de termijn van tien jaar, als bedoeld in het vorige lid, gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging, bedoeld in dit artikel, is voor een nieuwe termijn van tien jaar gebonden en kan daarna dit verdrag opzeggen na afloop van elke termijn van tien jaar op de voorwaarden bedoeld in dit artikel.

 

  Art. 26. 1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau stelt alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis van de registratie van alle bekrachtigingen en opzeggingen die hem door de Leden van de Organisatie zijn medegedeeld.

  1. Bij de kennisgeving aan de Leden van de Organisatie van de registratie van de tweede hem medegedeelde bekrachtiging, vestigt de Directeur-Generaal de aandacht van de Leden van de Organisatie op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt.

 

  Art. 27. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau doet aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties mededeling, ter registratie in overeenstemming met het bepaalde in artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties, van de volledige bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen die hij overeenkomstig de voorgaande Artikelen beeft geregistreerd.

 

  Art. 28. De Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau brengt, telkens wanneer deze dit noodzakelijk acht, aan de Algemene Conferentie verslag uit over de toepassing van dit Verdrag en onderzoekt of het wenselijk is de gehele of gedeeltelijke herziening ervan op de agenda van de Conferentie te plaatsen.

 

  Art. 29. 1. Indien de Conferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende gehele of gedeeltelijke herziening van dit Verdrag, zal, tenzij het nieuwe verdrag anders bepaalt :

  1. a) bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening, ipso jure onmiddellijke opzegging van dit verdrag ten gevolge hebben, niettegenstaande het bepaalde in artikel 25, onder voorbehoud evenwel dat het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking is getreden;
  2. b) met ingang van de datum waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking is getreden, dit Verdrag niet langer door de leden kunnen worden bekrachtigd.
  3. Dit Verdrag blijft echter in elk geval naar vorm en inhoud van kracht voor de Leden die het hebben bekrachtigd en die het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet hebben bekrachtigd.

 

  Art. 30. De Engelse en Franse tekst van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek. De voorgaande tekst is de authentieke tekst van het Verdrag naar behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar tweeënzeventigste zitting, welke werd gehouden te Genève en voor gesloten werd verklaard op de vijfentwintigste juni 1986.

  Ten blijke waarvan wij onze handtekening hebben geplaatst op de zesentwintigste juni 1986 :

  De Voorzitter van de Conferentie,

  (WG) Hugo Fernandez Faingold

  De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau,

  (WG) Francis Blanchard

 

Niet echt relevant, gaat over de import en export van schadelijke afvalstoffen, asbest zit hier bij in maar is slecht 1 van vele.

2 JUNI 1987. – Koninklijk besluit houdende reglementering van de uitvoer, de invoer en de doorvoer van afvalstoffen.

 

HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied

 

Onverminderd de reglementaire bepalingen ter zake, is dit besluit van toepassing op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen : d.w.z. de uitvoer, de invoer of de doorvoer van bepaalde voorwerpen of producten die een risico voor de mens en het leefmilieu betekenen en waarvan de houder zich ontdoet of rechtens verplicht is zich te ontdoen.

  • 2. De voorwerpen of producten bedoeld in § 1 zijn besmet door, bevatten of zijn stoffen of materialen die onder te brengen zijn in de hierna aangegeven categorieën : ontplofbaar – oxiderend – zeer licht ontvlambaar – lichtontvlambaar – ontvlambaar – zeer giftig – giftig – schadelijk – corrosief – irriterend – voor het milieu gevaarlijk – kankerverwekkend – teratogeen – mutageen en besmettelijk.

 

De in §1 en §2 van artikel 1 bepaalde voorwerpen of producten kunnen voorkomen onder de vorm van :

  – vloeistoffen, baden, bezinksels, emulsies, oliën, pasta’s;

  – vaste stoffen en onder meer : vezels, poeder, stof, as, slakken, metaalschuim, sintels of verschillende bodemsoorten.

  Ze kunnen :

3° een van volgende benamingen dragen : asbest, kiemdodende middelen en fytosanitaire producten, farmaceutische en diergeneeskundige producten, organohalogeen samenstellingen, hardingszouten, oliën en oliehoudende afvalstoffen, teer en teerhoudende afvalstoffen

 

 HOOFDSTUK II. Definities.

 

  Art. 2. In dit besluit wordt verstaan onder :

  ” afvalstoffen ” :

  de voorwerpen, producten, stoffen of materialen bedoeld in artikel 1, § 1, § 2 en § 3;” Lid-Staat ” :

  Staat die deel uitmaakt van de Europese Gemeenschappen;

  ” bevoegde autoriteiten ” van de betrokken Lid-Staten :

  de autoriteit of de autoriteiten aangewezen door :

  – de Lid-Staat van bestemming van de afvalstoffen;

  – de Lid-Staat van verzending van de afvalstoffen;

  – desgevallend, de Lid-Staat of de Lid-Staten van doorvoer van de afvalstoffen;

  ” derde Staat ” :

  Staat die niet behoort tot de Europese Gemeenschappen;

  ” betrokken derde Staten ” :

  de derde Staat van bestemming van de afvalstoffen, de derde Staat van verzending van de afvalstoffen en desgevallend de derde Staat of Staten van doorvoer van de afvalstoffen;

  ” de Minister ” :

  de Minister die het leefmilieu tot zijn bevoegdheid heeft of de ambtenaar die door hem wordt aangewezen;

  ” producent ” van afvalstoffen :

  elke persoon wiens activiteit afvalstoffen heeft voortgebracht en/of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen heeft verricht die leiden tot wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;

  ” houder ” van afvalstoffen :

  de producent van de afvalstoffen of elke andere persoon of onderneming die van plan is een grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen te verrichten of te doen verrichten;

  ” ontvanger ” van afvalstoffen :

  de persoon of de onderneming naar dewelke afvalstoffen worden overgebracht om te worden verwijderd;

  ” verwijdering ” :

  – het behandelen van de afvalstoffen, het opslaan, storten op of in de bodem, evenals de dumping in zee en verbranding ervan op zee;

  – de verwerking noodzakelijk voor hergebruik, terugwinning of recycling van de afvalstoffen;

  ” uitvoer ” van afvalstoffen :

  elke verrichting met het oog op de overbrenging van afvalstoffen naar een Lid-Staat of een derde Staat en dit voor wat de verplaatsing van deze afvalstoffen betreft van bij de producent of eventueel van bij de houder tot aan het Belgisch grenskantoor langs waar de afvalstoffen het land verlaten;

  ” invoer ” van afvalstoffen :

  elke verrichting met het oog op de overbrenging van afvalstoffen afkomstig van een Lid-Staat of een derde Staat en dit voor wat de verplaatsing betreft van het Belgisch grenskantoor langs waar deze afvalstoffen het land binnenkomen tot aan de ontvanger;

  ” doorvoer ” van afvalstoffen :

  elke verrichting met het oog op de overbrenging van afvalstoffen afkomstig van en met bestemming naar een Lid-Staat of een derde Staat en dit voor wat de verplaatsing van deze afvalstoffen betreft van bij het Belgisch grenskantoor langs waar zij het land binnenkomen tot aan het Belgisch grenskantoor langs waar zij het land verlaten;

  ” formulier ” : het eenvormig begeleidend document, dat in bijlage II van dit besluit is opgenomen en bestaat uit drie exemplaren; deze zijn van 1 tot 3 genummerd en elk exemplaar is opgebouwd uit de vier volgende delen :

  – deel ” kennisgeving “, dat de vakken 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, en 33 omvat;deel ” ontvangstbevestiging “, dat het enige niet genummerde vak omvat;

  – deel ” vervoerregelingen “, dat de vakken 3, 8, 12, 17, 18, 23, 31 en 34 omvat;

  – deel ” ontvangstbewijs door de ontvanger “, dat vak 32 omvat.

  Bovendien bevat exemplaar nummer 3 op de keerzijde een gedeelte dat voorbehouden is voor het visum van de douane.

 

  HOOFDSTUK III. Uitvoer.

 

  Art. 3. § 1. De houder van afvalstoffen, die voornemens is om afvalstoffen over te brengen of te doen overbrengen moet de volgende voorschriften naleven :

  1° Op de drie exemplaren van het formulier vult de houder het deel ” kennisgeving ” in, met afdoende gegevens inzonderheid wat betreft :

  1. a) de oorsprong en de samenstelling van de afvalstoffen, met inbegrip van de identiteit van de producent(en); bij afvalstoffen van diverse oorsprong, een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen en de identiteit van de oorspronkelijke producenten indien deze informatie voorhanden is;
  2. b) de voorziene reisweg;
  3. c) de verzekeringen tegen schade aan derden;
  4. d) de maatregelen die zullen getroffen worden om de veiligheid van het transport te verzekeren, inzonderheid de inachtname door de vervoerder van de voorwaarden die aan de uitoefening van deze vervoersactiviteit zijn gesteld;
  5. e) het bestaan van een contractuele regeling met de ontvanger van de afvalstoffen; deze moet beschikken over de geschikte technische capaciteit voor de verwijdering van de betrokken afvalstoffen onder omstandigheden die noch voor de gezondheid van de mens noch voor het milieu gevaar opleveren.

  2° Na het deel ” kennisgeving ” te hebben ingevuld, zendt de houder de drie exemplaren van het formulier;

  1. a) hetzij naar de bevoegde autoriteiten van de LidStaat van bestemming;
  2. b) hetzij naar de Minister wanneer het gaat om een overbrenging naar een derde Staat, behalve in het punt c) hierna bedoeld;
  3. c) hetzij naar de bevoegde autoriteiten van de laatste Lid-Staat van doorvoer wanneer de afvalstoffen verwijderd worden in een aangrenzende derde Staat en deze beide Staten voorkomen op de lijst die door de Minister wordt opgesteld.

  De autoriteiten bedoeld in de punten a), b) of c) zijn, naargelang het geval, bevoegd om het deel ” ontvangstbevestiging ” in te vullen.

  De houder zendt bovendien een afschrift van exemplaar nummer 1 van het formulier :

  – aan de Minister, wanneer de afvalstoffen worden overgebracht naar een Lid-Staat of een aangrenzende derde Staat zoals bepaald in punt c);

  – aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken LidStaten;

  – aan de betrokken derde Staten;

  – aan de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de afvalstoffen van het betrokken Gewest.

  3° Zodra de in punt 2°, a), b) of c) van onderhavig artikel bedoelde bevoegde autoriteiten geen bezwaar (meer) willen aanvoeren, vullen zij het deel ” ontvangstbevestiging ” van exemplaar nummer 2 en nummer 3 van het formulier in en zenden ze terug aan de houder.

  De houder bewaart exemplaar nummer 2 van het formulier.

  4° Vervolgens vullen de houder en de vervoerder op exemplaar nummer 3 van het formulier nauwkeurig het deel ” vervoerregelingen ” in.

  (De houder zorgt ervoor dat het behoorlijk ingevuld origineel van exemplaar nummer 3 van het formulier de zending afvalstoffen vergezelt. Wanneer de algemene kennisgeving voorzien in artikel 16 gebruikt wordt, zorgt hij ervoor dat iedere zending afvalstoffen vergezeld is van het origineel of van één van de afschriften van exemplaar nummer 3 van het door de bevoegde autoriteit behoorlijk vervolledigd formulier.) <KB 1988-02-18/31, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22>

  5° Alvorens tot de overbrenging van de afvalstoffen over te gaan, zendt de houder een afschrift van het behoorlijk ingevuld exemplaar nummer 3 van het formulier :

  – aan de Minister;

  – aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken LidStaten;

  – aan de betrokken derde Staten;

  – aan de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de afvalstoffen in het betrokken Gewest.

  (Wanneer dit afschrift per post geadresseerd wordt aan de Minister, zal deze tenminste drie werkdagen vóór de voorziene datum van verzending verzonden worden. Indien deze termijn niet kan gerespecteerd worden, deelt de houder de gegevens mede in verband met het transport zoals bedoeld in punt 4°, hetzij per telefax van exemplaar nummer 3 van het behoorlijk vervolledigd formulier, hetzij telefonisch of via telex daarbij verwijzend naar het rangnummer van het formulier en in voorkomend geval, naar het volgnummer van de overbrenging wanneer er van de algemene kennisgeving gebruik wordt gemaakt, voorzien in artikel 16.

  De Minister maakt, bij officiële berichten in het Belgisch Staatsblad, alle inlichtingen bekend die nodig zijn voor het overbrengen van de gegevens.) <KB 1988-02-18/31, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22>

  • 2. Wanneer de plaats van bestemming in een LidStaat gelegen is, moeten de Minister, de producent en/of de houder alsook de bevoegde autoriteiten van de betrokken LidStaten of betrokken derde Staten binnen de vijftien dagen na ontvangst van de afvalstoffen van de ontvanger, een afschrift ontvangen van exemplaar nummer 3 van het formulier waarop deze laatste het deel ” ontvangstbewijs door de ontvanger ” behoorlijk heeft ingevuld.
  • 3. Wanneer de afvalstoffen het grondgebied van de Europese Gemeenschappen verlaten :

  1° vanaf het Belgisch grondgebied, moet de houder of de vervoerder het exemplaar nummer 3 van het formulier voor visum overleggen op het douanekantoor van uitgang. Nadat de douane het visum heeft aangebracht in het daartoe bestemd gedeelte op de keerzijde van voornoemd exemplaar, zendt ze dit exemplaar aan de Minister;

  2° vanaf het Belgisch grondgebied of vanaf dat van een andere Lid-Staat, bevestigt de houder binnen de zes weken aan de Minister dat de afvalstoffen op de beoogde bestemming zijn aangekomen en behandeld zullen worden zoals bepaald door de contractuele schikking van §1, 1°, punt e) van dit artikel, en vermeldt hij het laatste douanekantoor in de Gemeenschappen waarlangs de overbrenging heeft plaatsgevonden.

 

  Art. 4. § 1. De uitvoer van afvalstoffen kan pas gebeuren nadat de voorschriften van artikel 3, § 1 vervuld zijn.

  Iedere zending wordt (vergezeld) van exemplaar nummer 3 van het behoorlijk ingevuld formulier. <KB 1988-02-18/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22>De verzending kan pas geschieden na afloop van een termijn van twintig dagen volgend op de ontvangst door de Minister (…) van het afschrift van de kennisgeving zoals vermeld in artikel 3, § 1, 2° behalve indien de Minister vaststelt dat de overbrenging geen bezwaar oplevert, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. <KB 1988-02-18/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22>

  • 2. In geval van verwijdering in een Lid-Staat dient de ontvanger te beschikken over een vergunning overeenkomstig de bepalingen van de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen.
  • 3. In geval van uitvoer van de afvalstoffen naar een Lid-Staat of naar een aangrenzende derde Staat, zoals bedoeld in artikel 3, §1, 2°, c) kan de Minister :

  1° binnen de termijn bepaald in §1, bezwaar aanvoeren tegen deze uitvoer, als deze indruist tegen de uitvoering van de programma’s inzake verwijdering van de afvalstoffen, uitgewerkt krachtens artikel 5 van Richtlijn 75/442/EEG van 15 juli 1975, van artikel 12 van Richtlijn 78/319/EEG van 20 maart 1978 of artikel 6 van Richtlijn 76/403/EEG van 6 april 1976, of indien deze in strijd is met internationale overeenkomsten gesloten voor de kennisgeving van Richtlijn 86/279/EEG van 12 juni 1986.

  Deze bezwaren worden ter kennis gebracht van de houder van de afvalstoffen met afschrift aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten;

  2° binnen een termijn van vijftien dagen volgend op de ontvangst hetzij van de kennisgeving, hetzij van het afschrift van de kennisgeving, de transportvoorwaarden bepalen, ze aan de houder mededelen en een afschrift ervan aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten en de eventueel betrokken derde Staat zenden.

  Deze voorwaarden moeten dezelfde zijn als de voorwaarden die voor een nationaal transport van stoffen met een vergelijkbaar gevaar zijn bepaald.

  • 4. In geval van uitvoer van afvalstoffen naar alle andere derde Staten, verstrekt de houder aan de Minister :

  1° de inlichtingen die hij gebruikt heeft om zich ervan te vergewissen dat de geplande verwijdering op een ecologisch rationele wijze uitgevoerd kan worden;

  2° een attest waaruit blijkt dat de voorziene verwijderingsinstallatie het soort afval dat overgebracht wordt overeenkomstig de wetten en reglementen van de betrokken derde Staat kan verwijderen;

  3° een afschrift van de inlichtingen die aan de bevoegde autoriteiten van de derde Staat werden overgemaakt om hun schriftelijke toestemming te bekomen vóór de overbrenging en de verwijdering van de afvalstoffen;

  4° een afschrift van de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde Staat.

  De Minister mag de overbrenging verbieden indien de hem verstrekte inlichtingen niet volstaan of hem niet kunnen overtuigen. Hij kan dit ook als de overbrenging de uitvoering van de verwijderingsprogramma’s, bepaald in §3 van dit artikel, in het gedrang brengt.

  De Minister beschikt over een termijn van één maand om, hetzij de exemplaren nummer 2 en nummer 3 van het formulier met vervolledigde ontvangstbevestiging, hetzij zijn bezwaren of zijn weigering aan de houder over te maken. Een afschrift van deze documenten en informatie wordt tevens overgemaakt aan :

  – de ontvanger van de afvalstoffen;

  – de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten;

  – de betrokken derde Staten;

  – de autoriteiten die bevoegd zijn voor het beheer van de afvalstoffen in het betrokken Gewest.

  • 5. De verwijdering in of op zee van afvalstoffen vanuit Belgische havens wordt in dit besluit beschouwd als een uitvoer van afvalstoffen. In dit geval zendt de Minister de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 3, §1, 3°, slechts naar de houder indien de verwijderingsoperatie gedekt is door een bijzondere vergunning of door een machtiging zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 1983 tot uitvoering van de wet van 8 februari 1978 houdende goedkeuring van het verdrag ter voorkoming van de verontreiniging van de zee tengevolge van storting vanaf schepen en luchtvaartuigen en van de bijlagen, opgemaakt te Oslo op 15 februari 1972 en houdende sommige bepalingen in verband met het storten in zee en het verbranden op zee van afval en andere stoffen.

 

  HOOFDSTUK IV. _ Invoer.

 

  Art. 5. § 1. De invoer van afvalstoffen met het oog op de verwijdering ervan in België kan slechts plaatsvinden nadat voldaan werd aan de voorschriften van artikel 3, §1, 1°, 2°, 3°, 4° en 5°.

  Punt 2° wordt evenwel vervangen door volgende tekst :

  ” 2° Na het aanvullen van het deel ” kennisgeving ” zendt de houder de drie exemplaren van het formulier naar de Minister en een afschrift van het exemplaar nummer 1 aan :

  – de bevoegde autoriteiten van de betrokken LidStaten;

  – de betrokken derde Staten. “Iedere zending is vergezeld van exemplaar nummer 3 van het behoorlijk vervolledigd formulier.

  • 2. De Minister heeft gedurende één maand de mogelijkheid, hetzij om de exemplaren nummer 2 en nummer 3 van het formulier waarop de ontvangstbevestiging is ingevuld naar de houder terug te sturen, hetzij om bezwaren te maken tegen de overbrenging.

  De geformuleerde bezwaren moeten met reden zijn omkleed en gebaseerd zijn op de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake milieubescherming, openbare orde en veiligheid of volksgezondheid.

  Indien bezwaren worden geformuleerd, zal de ontvangstbevestiging slechts overgemaakt worden indien de problemen die aanleiding waren voor deze bezwaren, zijn opgelost.

  • 3. De Minister zendt een afschrift van exemplaar nummer 2 van het formulier, waarop het deel ” ontvangstbevestiging ” is ingevuld, aan :

  – de ontvanger van de afvalstoffen;

  – de bevoegde autoriteiten van de betrokken LidStaten;

  – de betrokken derde Staten;

  – de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de afvalstoffen in het betrokken Gewest.

  • 4. Bij de ontvangst van de afvalstoffen vult de ontvanger het gedeelte ” ontvangstbewijs door de ontvanger ” van het exemplaar 3 van het formulier in en zendt binnen een termijn van vijftien dagen een afschrift ervan aan :

  – de houder van de afvalstoffen;

  – de Minister;

  – de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten;

  – de betrokken derde Staten;

  – de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de afvalstoffen in het betrokken Gewest.

 

  HOOFDSTUK V. _ Doorvoer.

 

  Art. 5bis. <KB 1988-02-18/31, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22> De doorvoer van afvalstoffen vanuit en naar Lid-Staten kan slechts plaatsvinden nadat voldaan werd aan de voorschriften van de Europese richtlijnen over grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen.

 

  Art. 6. § 1. De doorvoer van afvalstoffen vanuit en naar derde Staten kan, wanneer België de laatste Lid-Staat van doortocht is, slechts plaatsvinden nadat voldaan werd aan de voorschriften van artikel 3, §1, 1°, 2°, 3°, 4° en 5° (met uitzondering van het laatste streepje).

  Punt 2° wordt evenwel vervangen door volgende tekst :

  ” 2° Na het deel ” kennisgeving ” te hebben vervolledigd, zendt de houder de drie exemplaren van het formulier naar de Minister en een afschrift van exemplaar 1 van het formulier aan :

  – de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten;

  – de betrokken derde Staten. “Iedere zending is vergezeld van exemplaar nummer 3 van het behoorlijk vervolledigd formulier.

  • 2. De bepalingen van artikel 4, §4 moeten worden nagestreefd in het geval bedoeld in §1.
  • 3. Wanneer het gaat om doorvoer die overeenkomt met de in artikel 3, §3, 1° en artikel 4, §3, 2° bedoelde overbrengingen, zijn de bepalingen van genoemde artikelen respectievelijk van toepassing.

  Indien het gaat om gevallen van doorvoer die overeenkomen met de overbrenging bedoeld in artikel 3, §3, 1° en indien de afvalstoffen afkomstig zijn van een Lid-Staat, stuurt de Minister een afschrift van exemplaar nummer 3 van het formulier aan de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat.

 

  HOOFDSTUK VI. _ Algemene bepalingen.

 

  Art. 7. § 1. Om de hem krachtens artikel 4, §3 en §4 en artikel 5, §2 toevertrouwde opdracht te volbrengen, zal de Minister, na onmiddellijk een afschrift van de in zijn bezit zijnde documenten te hebben verzonden, zich, voor wat de materies betreft die tot hun exclusieve bevoegdheid behoren, houden aan de adviezen en bezwaren uitgedrukt door de gewestelijke autoriteiten, betrokken bij de overbrenging der afvalstoffen.

  • 2. De Minister kan, na overleg met de Minister van Financiën en de Commissie van de Europese Gemeenschappen, een lijst uitvaardigen met de grenskantoren waarlangs de uitvoer, de invoer of de doorvoer van afvalstoffen moet gebeuren;
  • 3. De Minister kan, na overleg met de Ministers van Binnenlandse Zaken, van Verkeerswezen en van Openbare Werken, voorschrijven welke reisweg bij de uitvoer, de invoer of de doorvoer van afvalstoffen moet gevolgd worden.

 

  Art. 8. Onverminderd de bepalingen van artikel 7 van de wet van 22 juli 1974 op giftige afval en de door de Gewesten uitgevaardigde bepalingen neemt de houder alle vereiste maatregelen om de afvalstoffen op zodanige wijze te verwijderen of te doen verwijderen dat de gezondheid van de mens en de kwaliteit van het milieu worden beschermd en vergewist hij zich er meer bepaald van dat :

  1° de ontvanger over toereikende technische mogelijkheden beschikt voor een ongevaarlijke verwijdering van de afvalstoffen;

  2° de verwijdering in een Lid-Staat gedekt is door een machtiging;

  3° de vervoerder over de technische mogelijkheden beschikt om de afvalstoffen te vervoeren.

 

  Art. 9. § 1. De houder moet aan de vervoerder alle nodige inlichtingen verstrekken opdat deze laatste de verplichtingen kan nakomen die hem krachtens de bepalingen van dit besluit en krachtens de internationale akkoorden worden opgelegd.

  • 2. De houder en de vervoerder zijn verplicht de beste voorzorgsmaatregelen te treffen om de maximale veiligheid tijdens het vervoer te verzekeren. Ze moeten er o.m. voor zorgen dat de nationale bepalingen en de internationale verdragen inzake transport worden nageleefd.

 

  Art. 10. De vervoerder en/of zijn personeelsleden moeten :

  1. a) in voorkomend geval de voorgeschreven reisweg volgen en/of langs de aangeduide grenskantoren het land verlaten of binnenkomen;
  2. b) in geval van een wijziging in de vervoeromstandigheden (multimodaal vervoer, onvoorziene wijzigingen) exemplaar nr. 3 van het formulier overmaken aan de vervoerder die de afvalstoffen overneemt en het door hem laten invullen.

 

  Art. 11. Het feit dat men de ontvangstbevestiging, bepaald in artikel 4, §1, 3° en artikel 5, §2 in zijn bezit heeft, ontslaat noch de producent van de afvalstoffen, noch de houder noch anderen van de overige verplichtingen die voortvloeien uit regionale, nationale of internationale voorschriften.

  (De geldigheid van de ontvangstbevestiging is gebonden aan de geldigheid van elk van de vergunningen waaraan zij hun bestaan ontlenen.) <KB 1988-02-18/31, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22>

 

  Art. 12. Indien de voorziene verwijdering van de afvalstoffen omwille van redenen van overmacht niet op de oorspronkelijke plaats van bestemming kan gebeuren, is de producent of de houder verplicht om ze terug te nemen.

 

  Art. 13. Elke niet-naleving van de regionale, nationale of internationale bepalingen van dit besluit kan leiden tot het terugsturen van de afvalstoffen op kosten en verantwoordelijkheid van de houder.

 

  Art. 14.  Alle documenten – exemplaren en afschriften van het formulier – moeten gedurende minstens twee jaar bewaard worden.

 

  Art. 15. De Minister preciseert de algemene richtlijnen betreffende het formulier en zijn gebruik en maakt, bij officiële berichten in het Belgisch Staatsblad, de adressen bekend van de bevoegde autoriteiten in de Lid-Staten en eventueel in de derde Staten.

 

  HOOFDSTUK VII. _ (Overgangsbepalingen,) afwijkende bepalingen, opheffingsbepalingen en slotbepalingen. <KB 1988-02-18/31, art. 7, §1, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22>

 

  Art. 15bis. <KB 1988-02-18/31, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22> Bij uitvoer of doorvoer van afvalstoffen naar een Lid-Staat die de overbrenging van afvalstoffen niet onderwerpt aan de procedure voorzien door de Europese richtlijnen inzake de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen en in de mate dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat het deel ” ontvangstbewijs ” niet vervolledigen volgens artikel 3, § 1 moet de overbrenging gebeuren met inachtname van artikel 4, § 1, en gedekt door exemplaar nummer 3 van het formulier waarvan het deel ” ontvangstbewijs ” niet is vervolledigd.

  In dit geval vraagt de houder aan de Minister terzelfdertijd dat hij hem een afschrift van exemplaar nummer 1 van het formulier overmaakt, een document dat de afwezigheid van het ontvangstbewijs moet rechtvaardigen. Dit document wordt toegevoegd aan exemplaar nummer 3 van het formulier dat bij de verzending hoort.

  De Minister geeft dit document slechts als wordt bewezen dat de voorgenomen overbrenging(en) in overeenstemming zijn met de wetten en besluiten van de Lid-Staten van bestemming.

 

  Art. 16. § 1. In afwijking van de bepalingen vervat in artikel 3, 4, 5 en 6 kunnen regelmatige overbrengingen van afvalstoffen met dezelfde fysische en chemische eigenschappen naar eenzelfde ontvanger via dezelfde douanekantoren van de Lid-Staten, gebeuren op basis van een procedure van algemene kennisgeving.

  • 2. Aan de procedure van algemene kennisgeving wordt de voorwaarde verbonden dat de houder (in geval van uitvoer) of de ontvanger (in geval van invoer) maandelijks bepaalde inlichtingen verstrekt, zoals de exacte hoeveelheden of periodieke overzichten van de afvalstoffen, welke het voorwerp hebben uitgemaakt van uitvoer, respectievelijk invoer. Deze informatie wordt meegedeeld aan de betrokken regionale autoriteit.
  • 3. Het formulier dat in het geval van deze procedure van algemene kennisgeving door de houder wordt gebruikt kan verscheidene overbrengingen van afvalstoffen omvatten gedurende maximum één jaar. Daartoe stuurt de houder – naast exemplaar nr. 1 en nr. 2 van het formulier – evenveel keren exemplaar nr. 3 naar de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 3, §1, 2°, artikel 5, §1 of artikel 6, §1, als er overbrengingen moeten uitgevoerd worden.

 

  Art. 17. § 1. De voorgaande bepalingen zijn niet van toepassing op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen (daaronder met name begrepen afvalstoffen, resten, slib, as en stof) van non-ferrometalen, die beschouwd worden als secundaire grondstoffen en waarvoor een contractuele regeling is gesloten betreffende hun hergebruik, regeneratie of recycling. De houder moet echter voorafgaandelijk op een formulier, waarvan de inhoud is weergegeven in bijlage III van dit besluit en dat de zending begeleidt, verklaren dat deze stoffen bestemd zijn voor de genoemde verrichtingen. Hij moet een afschrift van dit formulier toezenden aan :

  – hetzij de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming;

  – hetzij de Minister in geval van uitvoer buiten de Europese Gemeenschappen en tevens aan de bevoegde autoriteiten van de laatste Lid-Staat van doorvoer in geval van uitvoer naar een aangrenzende derde Staat, zoals bedoeld in artikel 3, §1, 2°, c);

  – aan de Minister in geval van doorvoer waarbij België de laatste Lid-Staat is van doorvoer van de afvalstoffen of in geval van invoer van afvalstoffen met het oog op de verwijdering ervan in België.

  • 2. Indien de afvalstoffen, bedoeld in §1, zullen verwijderd worden in België, verklaart de ontvanger op het in zelfde paragraaf bedoeld document dat de genoemde verrichtingen werkelijk zullen uitgevoerd worden en zendt hij dit document binnen vijftien dagen na ontvangst van de stoffen aan de Minister.
  • 3. De Minister stuurt een afschrift van de in §1 en §2 voorziene documenten naar de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de afvalstoffen in het betrokken Gewest.

 

  Art. 18. <Wijzigingsbepalingen>

 

  Art. 18bis. <KB 1988-02-18/31, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 1988-03-22> § 1. De monsters van de afvalstoffen die nodig zijn voor de identificatie of de verificatie ervan, worden in drie exemplaren genomen. Hun hoeveelheid wordt bepaald door de noodwendigheden voor de uit te voeren verrichtingen.

  • 2. De monsters worden verzameld volgens het geval, in recipienten, zakken of omslagen. Van de houder kan geëist worden alle technische middelen te leveren die nodig zijn om over te gaan tot monstername, voor het vervoeren en voor het bewaren van de monsters.
  • 3. De drie monsters worden ter plaatse en onmiddellijk verpakt en verzegeld met om het even welk middel dat alle vervanging, verwijdering of toevoeging van gelijk welke stof onmogelijk maakt.

  De buitenverpakking van elk monster vermeldt de volgende aanduidingen :

  – een betrouwbaar identificatiemiddel;

  – de gegevens over omstandigheden van tijd en plaats van de monstername;

  – de aard van de afgenomen stoffen;

  – de identiteit en de handtekening van diegene die de monstername heeft verricht;

  – een willekeurig teken aangebracht door de persoon die de afvalstoffen houdt of vervoert op het ogenblik van de monstername.

  • 4. Een verslag dat de uitvoering van monstername vaststelt herneemt minstens alle gegevens vermeld in § 3 en wordt opgesteld door de persoon die de monstername heeft uitgevoerd.
  • 5. Een exemplaar van het monster wordt overhandigd aan de persoon die de afvalstoffen houdt of vervoert op het ogenblik van de monstername.

  Het tweede exemplaar van het monster wordt bewaard door de dienst die de monstername heeft doen uitvoeren.

  Het derde exemplaar wordt toegestuurd aan het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie van het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu.

  • 6. Het laboratorium dat het monster ontvangen heeft gaat zo spoedig mogelijk over tot de verificatie of de analyse ervan.
  • 7. Het identificatieverslag vermeldt :
  1. de datum van ontvangst van het monster;
  2. het identificatienummer van het monster;
  3. de bij de analyse gedane vaststellingen in verband met de aard, het gewicht en de toestand van de afgenomen stof of vloeistof;
  4. de opgave van de gebruikte analysemethoden;
  5. de opgave van de bekomen resultaten en van de conclusies;
  6. de datum waarop de analyses en de identificatie verrichtingen werden beëindigd.

  Twee gelijkluidende afschriften van het analyseverslag worden overgemaakt aan de beambte die de monstername van de te identificeren afvalstoffen heeft uitgevoerd of aan de dienst waaronder hij ressorteert.

  • 8. Wanneer uit het analyseverslag blijkt dat een overtreding werd begaan, wordt proces-verbaal opgesteld, dat aan de Procureur des Konings van het rechtsgebied wordt toegezonden.

  Het tweede exemplaar van het monster, vergezeld van een afschrift van het analyseverslag, wordt dan overgemaakt aan de Griffie van de bevoegde rechtbank.

  • 9. In geval van veroordeling zijn de verificatie- en analysekosten voor rekening van de veroordeelde.
  • 10. In geval de houder van de afvalstoffen het analyseverslag betwist, kan op kosten van de houder van de afvalstoffen worden overgegaan tot een tegenonderzoek in een ander laboratorium, dat erkend is in het kader van de nationale of regionale reglementering betreffende het beheer van afvalstoffen.

 

  Art. 19. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord door de beambten en ambtenaren van de Administratie der Douane en Accijnzen van het Ministerie van Financiën, van het Bestuur van het Vervoer van het Ministerie van Verkeerswezen en van de Besturen van het Ministerie van Volksgezondheid en van Leefmilieu.

 

  Art. 20. Het overtreden van de bepalingen van onderhavig besluit wordt bestraft met de in de wet van 9 juli 1984 betreffende invoer, uitvoer en doorvoer van afvalstoffen voorziene straffen.

 

  Art. 21. Dit besluit treedt in werking twee maand na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

 

  Art. 22. Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Verkeerswezen, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

 

14 DECEMBER 1988. – Besluit van de Vlaamse Executieve houdende vaststelling van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van verontreiniging van de lucht door asbest.

 

TITEL I. – Toepassingsgebied en definities.

 

  Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1° asbest :

  de volgende vezelachtige silicaten

  – crocidoliet (blauw asbest);

  – actinoliet;

  – anthofylliet;

  – chrysotiel (wit asbest);

  – amosiet (bruin asbest);

  – tremoliet;

  2° Ruwe asbest :

  het product verkregen bij een eerste verbrijzeling van asbesthoudend gesteente;

  3° Gebruik van asbest :

  werkzaamheden waarbij per jaar een hoeveelheid van meer dan 100 kg ruwe asbest wordt behandeld en die betrekking hebben op :

  1. a) de productie van ruwe asbest uit asbesthoudend gesteente met uitzondering van alle procédés die rechtstreeks verbonden zijn met het winnen van het gesteente, en/of
  2. b) de vervaardiging en industriële afwerking van de volgende producten die ruwe asbest bevatten : asbestcement of asbestcementproducten, asbestfrictiemateriaal, asbestfilters, asbestweefsels, asbestpapier en -karton, dichtings-, verpakkings- en verstevigingsmateriaal van asbest, vloerbedekkingen van asbest, asbesthoudende vulmiddelen;

  4° Werken met asbesthoudende producten :

  andere werkzaamheden dan gebruik van asbest, ten gevolge waarvan asbest in de omgevingslucht terecht kan komen;

  • 2. Dit besluit geldt niet voor beroepsmatige blootstelling noch binnen gebouwen.

 

  TITEL II. – Beperking emissies aan de bron.

 

  Art. 2. Onverminderd de eventueel in de exploitatievergunning opgelegde voorwaarden, is de inrichting die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 3° en 4° er toe gehouden de nodige maatregelen te treffen om :

  1° bij het gebruik van asbest, de emissies van asbest in de lucht voor zover dat met redelijke middelen mogelijk is aan de bron te verminderen en voorkomen; hiertoe zal in overleg met de bevoegde ambtenaar van het Bestuur voor Leefmilieu van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van de Vlaamse Gemeenschap gebruik worden gemaakt van de beste beschikbare technologie, die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt;

  2° bij werken met asbesthoudende producten, er voor te zorgen dat :

  – activiteiten die verbonden zijn aan het werken met asbestbevattende producten geen noemenswaardige luchtverontreiniging door asbestvezels of -stof veroorzaken;

  – de sloop van asbestbevattende gebouwen, constructies en installaties en het verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen daaruit waarbij asbestvezels of asbeststof vrijkomen geen noemenswaardige luchtverontreiniging door asbest veroorzaakt.

 

  TITEL III. – Emissiegrenswaarden bij gebruik van asbest.

 

  Art. 3. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 2 mag met ingang van 31 december 1988 de concentratie van het asbest dat tijdens het gebruik van asbest via lozingskanalen in de lucht wordt geëmitteerd niet meer bedragen dan de grenswaarde van 0,1 mg/m3 (mg asbest per m3 afvalgas).

  • 2. De in § 1 bedoelde grenswaarde is niet van toepassing op installaties die in totaal minder dan 5 000 m3/uur afvalgas emitteren op voorwaarde dat de uitworp van asbest in de lucht bij normale bedrijfsomstandigheden nooit meer dan 0,5 g/uur bedraagt.
  • 3. De passende maatregelen worden getroffen om er voor te zorgen dat de drempelwaarden vermeld in voormelde paragrafen 1 en 2 niet worden overschreden.

 

  TITEL IV. – Emissiemetingen.

 

  Art. 4. § 1. Ter controle op de naleving van de in artikel 3 vastgestelde grenswaarde, laten de inrichtingen, die werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 1, § 3° uitvoeren, de emissies via lozingskanalen in de lucht van asbest op hun kosten meten door een daartoe in het kader van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging erkend organisme.

  • 2. De in § 1 bedoelde emissiemetingen dienen tenminste om de zes maand uitgevoerd. Wanneer de resultaten van de eerste vier zes maandelijkse emissiemetingen aantonen dat de asbestconcentratie geen noemenswaardige variaties vertoont en de grenswaarde nageleefd is, mag de verdere meetfrekwentie worden verlaagd tot één meting om de twaalf maanden.
  • 3. Een emissiemeting zoals bedoeld in § 1 zal tevens dienen uitgevoerd telkens wanneer de bevoegde ambtenaar van het Bestuur voor Leefmilieu van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap hierom verzoekt.

 

  Art. 5. § 1. De in artikel 4 bedoeld emissiemetingen geschieden volgens ofwel de gravimetrische methode ofwel de telbare-vezelmethode.

  • 2. De monsternemings-, analyseprocedures en analysemethodes van de onder § 1 bedoelde gravimetrische en telbare-vezelmethoden dienen te beantwoorden aan de in bijlage bij dit besluit gestelde specificaties.

 

  Art. 6. De inrichtingen die werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 1, § 3° uitvoeren, dienen de resultaten van de overeenkomstig artikel 4 uitgevoerde emissiemetingen onverwijld mede te delen aan het Bestuur voor Leefmilieu van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

 

  TITEL V. – Overgangs- en slotbepalingen.

 

  Art. 7. In afwijking van artikel 3 dienen voor de in artikel 1, § 1, 3° bedoelde installaties, die vóór 31 december 1988 zijn gebouwd of waarvoor vóór die datum vergunning is verleend, de bepalingen van artikel 3 nageleefd uiterlijk op 30 juni 1991.

 

  Art. 8. De technische ambtenaren alsmede de met inspectietaak belaste ambtenaren van het Bestuur voor Leefmilieu van de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu van het Ministerie van Vlaamse Gemeenschap worden gelast te waken over de toepassing van de bepalingen van dit besluit.

 

  Art. 9. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

 

  Art. 10. De (Vlaamse Minister) van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrichting is gelast met de uitvoering van dit besluit. <BVR 1994-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1994>

 

 BIJLAGE

 

  Art. N. Bijlage : Methoden van monsterneming en analyse in acht te nemen specificatie bij de keuze van een meetmethode voor emissies in de lucht.

  1. Gravimetrische methode :
  2. Gekozen wordt voor een gravimetrische methode met behulp waarvan de totale hoeveelheden stof die door het lozingskanaal worden geloosd kunnen worden gemeten.

  Er wordt rekening gehouden met de concentratie van asbest in stof. Wanneer er concentraties dienen te worden gemeten, wordt de concentratie van asbest in stof gemeten of geschat. Indien er geen periodieke inentingen worden uitgevoerd, geldt de in artikel 3 van het besluit vastgestelde grenswaarde voor de totale stofemissies.

  De monsterneming moet worden uitgevoerd voordat er enige verdunning van de te meten stroom plaatsvindt.

  1. De monsterneming moet geschieden met een precisie van +/- 40 % en een nauwkeurigheid van +/- 20 % bij de grenswaarde. De detectiegrens moet 20 % bedragen. Er dienen ten minste twee metingen onder dezelfde omstandigheden te worden verricht om na te gaan of de grenswaarde in acht is genomen.
  2. Bedrijfsomstandigheden van de installatie :

  De metingen gelden slechts indien de monsterneming plaatsvindt terwijl de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden werkt.

  1. Monsternemingspunt :

  De monsterneming dient te geschieden op een punt waar de lucht ongehinderd afvloeit. Turbulenties in de afvloeiing en obstakels in de afvloeiingsstroom waardoor het afvloeiingsprofiel ongunstig wordt beïnvloed, dienen zoveel mogelijk te worden vermeden.

  1. Voor de monsterneming aan te brengen wijzigingen :

  Op de leidingen dienen op de plaats waar de monsterneming plaatsvindt, de nodige openingen en platforms te worden aangebracht.

  1. Vooraf uit te voeren metingen :

  Voordat de monsterneming begint, moeten de temperatuur en de druk van de lucht en de snelheid van de luchtstroom in de leiding worden gemeten. Temperatuur en druk worden ook onder normale debietomstandigheden geregistreerd in de bemonsteringslijn. Onder gebruikelijke omstandigheden dient voorts de waterdampconcentratie te worden gemeten, zodat de resultaten naar behoren kunnen worden gecorrigeerd.

  1. Algemene voorschriften met betrekking tot de werkwijze bij de monsterneming :

  Bij de te volgen werkwijze moet een luchtmonster uit een leiding waardoor de emissie van asbeststof plaatsvindt, door een filter worden gevoerd en moet het asbestgehalte van het in het filter achtergebleven stof worden gemeten.

  7.1. Over de hele bemonsteringslijn moeten luchtdichtheidstests worden uitgevoerd zodat er geen meetfouten ontstaan ten gevolge van eventuele lekken. De bemonsteringskop wordt zorgvuldig afgedicht en de bemonsteringspomp in bedrijf gesteld. Het lekverlies mag niet meer bedragen dan 1 % van het normale bemonsteringsdebiet.

  7.2. De bemonstering vindt in de regel onder isokinetische omstandigheden plaats.

  7.3. De duur van de bemonstering hangt af van het te controleren procestype en van de gebruikte bemonsteringslijn; de bemonsteringsperiode dient voorts lang genoeg te zijn om te waarborgen dat er een voldoende hoeveelheid materiaal voor het wegen wordt verzameld. De bemonstering dient representatief te zijn voor het gehele proces dat wordt gecontroleerd.

  7.4. Indien het bemonsteringsfilter zich niet in de onmiddellijke omgeving van de bemonsteringskop bevindt, moeten de stoffen die in de bemonsteringssonde zijn neergeslagen worden verzameld.

  7.5. De bemonsteringskop en het aantal punten waar de monsterneming moet plaatsvinden worden bepaald overeenkomstig de norm NBN X 44-002.

  1. Aard van het bemonsteringsfilter :

  8.1. Er moet een filter worden gekozen dat past bij de gebruikte analysetechniek. Voor de gravimetrische methode genieten glasvezelfilters de voorkeur.

  8.2. Het filtreren dient te geschieden met een doeltreffendheid van ten minste 99 %, bepaald met behulp van de DOP-test waarbij gebruik wordt gemaakt van een aerosol met deeltjes van 0,3 um doorsnede.

  1. Weging :

  9.1. Er moet een geschikte precisiebalans worden gebruikt.

  9.2. Ten einde de voor de weging vereiste nauwkeurigheid te bereiken moeten de filters voor en na de monsterneming zorgvuldig worden behandeld.

  1. Weergave van de resultaten :

  Behalve de meetgegevens moeten de resultaten ook de gegevens van temperatuur, druk en debiet bevatten, alsmede alle relevante informatie, zoals een eenvoudig schema waaruit de ligging van de bemonsteringspunten blijkt, alsmede de afmetingen van de leidingen, de bemonsterde volumina en de rekenmethode die voor de bepaling van de resultaten is gebruikt. Deze resultaten worden herleid tot normale temperatuur (273 K) en druk (101,3 kPa).

  1. Telbare-vezelmethode :

  Wanneer vezeltellingsmethoden worden gebruikt om na te gaan of de grenswaarde van artikel 3 van het besluit in acht wordt genomen, mag een omrekeningsfactor van 2 vezels/ml gelijk aan 0,1 mg/m3 asbeststof worden gehanteerd.

  Als vezel wordt beschouwd een voorwerp met een lengte groter dan 5 um, een breedte van minder dan 3 um en een lengte/breedteverhouding van meer dan 3:1, dat kan worden geteld door middel van optische fasecontrastmicroscopie met gebruikmaking van de in bijlage 1 bij Richtlijn 83/477/EEG beschreven Europese referentiemethode.

  Een vezeltellingsmethode moet beantwoorden aan de volgende specificaties :

  1. De methode moet geschikt zijn voor het meten van de concentratie van telbare vezels in de geëmitteerde gassen.

  Indien geen periodieke metingen worden verricht is de in artikel 3 van het besluit vastgestelde grenswaarde van toepassing op de totale stofemissie.

  De monsterneming moet worden uitgevoerd voordat er enige verdunning van de te meten stroom plaatsvindt.

  1. Bedrijfsomstandigheden van de installatie :

  De metingen gelden slechts indien de monsterneming plaatsvindt terwijl de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden werkt.

  1. Monsternemingspunt :

  De monsterneming dient te geschieden op een punt waar de lucht ongehinderd afvloeit. Turbulenties in de afvloeiing en obstakels in de afvloeiingsstroom waardoor het afvloeiingsprofiel ongunstig wordt beïnvloed, dienen zoveel mogelijk te worden vermeden.

  1. Voor de monsterneming aan te brengen wijzigingen :

  Op de leidingen dienen op de plaats waar de monsterneming plaatsvindt de nodige openingen en platforms te worden aangebracht.

  1. Vooraf uit te voeren metingen :

  Voordat de monsterneming begint, moeten de temperatuur en de druk van de lucht en de snelheid van de luchtstroom in de leiding worden gemeten. Temperatuur en druk worden ook onder normale debietomstandigheden geregistreerd in de bemonsteringslijn. Onder ongebruikelijke omstandigheden dient voorts de waterdampconcentratie te worden gemeten, zodat de resultaten naar behoren kunnen worden gecorrigeerd.

  1. Algemene voorschriften met betrekking tot de werkwijze bij de monsterneming :

  Bij de te volgen werkwijze moet een luchtmonster uit een leiding waardoor de emissie van asbeststof plaatsvindt, door een filter worden gevoerd en moeten de asbestvezels in het in filter achtergebleven stof worden geteld.

  6.1. Over de hele bemonsteringslijn moeten luchtdichtheidstests worden uitgevoerd zodat er geen meetfouten ontstaan ten gevolge van eventuele lekken. De bemonsteringskop wordt zorgvuldig afgedicht en de bemonsteringspomp in bedrijf gesteld. Het lekverlies mag niet meer bedragen dan 1 % van het normale bemonsteringsdebiet.

  6.2. De bemonstering vindt binnen de emissieleiding onder isokinetische omstandigheden plaats.

  6.3. De duur van de bemonstering hangt af van het te controleren procestype en de grootte van het bemonsteringsmondstuk. De bemonsteringsperiode moet lang genoeg zijn om te waarborgen dat het bemonsteringsfilter 100 à 600 telbare asbestvezels per mm2 opvangt. Zij dient representatief te zijn voor het gehele gecontroleerde proces.

  6.4. De bemonsteringskop en het aantal punten waar de monsterneming moet plaatsvinden, worden bepaald overeenkomstig de norm NBN X 44-002.

  1. Aard van het bemonsteringsfilter :

  7.1. Er moet een filter worden gekozen dat past bij de gebruikte meettechniek. Voor de telbare-vezelmethode dienen membraanfilters (gemengde esters val cellulose of cellulosenitraat) met een nominale poriegrootte van 5 um, met gedrukte rechthoeken en een diameter van 25 mm te worden gebruikt.

  7.2. Het bemonsteringsfilter moet een filterefficiëntie van ten minste 99 % van de telbare asbestvezels hebben.

  1. Vezeltelling :

  De vezeltellingsmethode dient in overeenstemming te zijn met de Europese referentiemethode die in bijlage 1 van Richtlijn 83/477/EEG beschreven is.

  1. Weergave van de resultaten :

  Behalve de meetgegevens moeten de resultaten ook de gegevens van temperatuur, druk en debiet bevatten, alsmede alle relevante informatie, zoals een eenvoudig schema waaruit de ligging van de bemonsteringspunten blijkt, alsmede de afmetingen van de leidingen, de bemonsterde volumina en de rekenmethode die voor de bepaling van de resultaten is gebruikt. Deze resultaten worden herleid tot normale temperatuur (273 K) en druk (101,3 kPa).

 

Niet echt relevant, gaat over hoe bedrijven die met asbest werken hun afvalwater moeten lozen.

29 DECEMBER 1988. – Koninklijk besluit tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden voor de lozing, in de gewone oppervlaktewateren en in de openbare riolen, van afvalwater, afkomstig van de inrichtingen van de sector van asbest

 

HOOFDSTUK I. – Toepassingsgebied.

 

  Artikel 1. De in dit besluit vastgestelde sectoriële voorwaarden gelden voor het lozen van afvalwater afkomstig van de inrichtingen van de sector van de productie en de behandeling van asbest of van producten op basis van asbest.

  (NOTA : Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt artikel 1 aangevuld als volgt : ” De lozingen van afvalwater afkomstig van de installaties waarvoor de in hoofdstuk II, III en IV voorziene grenswaarden van toepassing zijn, worden regelmatig en ten minste eenmaal per jaar gemeten. ” <BESL 1999-03-04/64, art. 1; Inwerkingtreding : 09-07-1999>)

  (NOTA : Voor het Waalse Gewest wordt artikel 1 vervangen door de volgende bepaling : ” De in dit besluit vastgestelde sectorale voorwaarden zijn van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van bedrijven die asbestgebruiken of van de vervaardiging van asbesthoudende producten. ” <BWG 2000-01-27/35, art. 1; Inwerkingtreding : 18-02-2000>)

 

  Art. 2. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  a ) asbest : de volgende vezelachtige silicaten :

  – crocidoliet (blauw asbest),

  – actinoliet,

  – anthofylliet,

  – chrysotiel (wit asbest),

  – amosiet (bruin asbest),

  – tremoliet;

  1. b) ruw asbest : het product verkregen bij een eerste verbrijzeling van asbesthoudend gesteente;

  (NOTA : Voor het Waalse Gewest, worden in artikel 2, § 1, worden een punt c) en d) ingevoegd, luidend als volgt : “c) gebruik van asbest : werkzaamheden waarbij per jaar een hoeveelheid van meer dan 100 kg ruwe asbest wordt behandeld en die betrekking hebben op :

  1° de productie van ruwe asbest uit asbesthoudend gesteente, met uitzondering van alle procédés die rechtstreeks verbonden zijn met het winnen van het gesteente,

  en/of;

  2° de vervaardiging en industriële afwerking van de volgende producten die ruwe asbest bevatten : asbestcement of asbestcementproducten, asbestfrictiemateriaal, asbestfilters, asbestweefsels, asbestpapier- en karton, dichtings-, verpakkings-, verstevigings- en dichtheidsmateriaal van asbest, vloerbedekkingen uit asbest en asbesthoudende vulmiddelen;

  1. d) werken met asbesthoudende producten : andere werkzaamheden dan gebruik van asbest, ten gevolge waarvan asbest in het milieu terecht kan komen, met name de sloop van asbesthoudende gebouwen, constructies en installaties alsmede het verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen waarbij asbestvezels of asbeststof vrijkomen, of het vervoer, de opslag of het storten in een gecontroleerde stortplaats van afval die asbestvezels of -stof bevat.” <BWG 1999-03-04/42, art. 1; Inwerkingtreding : 08-04-1999>)
  • 2. Voor de toepassing van dit besluit worden de Franse benamingen ” amiante-ciment “, ” asbest-ciment ” en ” fibro-ciment ” geacht gelijkwaardig te zijn.

 

  Art. 3. Voor de toepassing van dit besluit worden de inrichtingen van de sector onderverdeeld in de volgende subsectoren.

  1° de subsector 1 omvat de inrichtingen waarin per jaar een hoeveelheid van meer dan 100 kilogram ruw asbest wordt behandeld en die betrekking hebben op :

  1. a) de productie van ruw asbest uit asbest-houdend gesteente met uitzondering van alle procédés die rechtstreeks verbonden zijn met het winnen van het gesteente;
  2. b) de vervaardiging en industriële afwerking van producten die ruw asbest bevatten, onder andere :

  – asbestfrictiemateriaal,

  – asbestfilters,

  – asbestweefsels,

  – asbestpapier en -karton,

  – Koppelings-, dichtings-, verpakkings- en verstevigingsmateriaal van asbest,

  – vloerbedekkingen van asbest en asbesthoudende vulmiddelen.

  (NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt in artikel 3, 1°, b), het vijfde streepje vervangen als volgt : “- dichtings-, verpakkings-, verstevigings- en dichtheidsmateriaal van asbest.” <BWG 1999-03-04/42, art. 2; Inwerkingtreding : 08-04-1999>)

  2° de subsector 2 omvat de inrichtingen die asbest-cement of producten op basis van asbest-cement fabriceren;

  3° de subsector 3 omvat de inrichtingen die asbest-cementproducten afwerken namelijk door verharding, verven, veredeling of mechanische behandelingen.

 

  Art. 3bis. (NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidend als volgt : “Art. 3bis. Bij het gebruik van asbest of bij het werken met asbestbevattende producten worden de lozingen van asbest in het aquatisch milieu, voor zover dat met redelijke middelen mogelijk is, aan de bron verminderd of voorkomen. Bij gebruik van asbest impliceren deze maatregelen dat gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technologie die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, met inbegrip van recycling of behandeling waar zulks dienstig is.” <BWG 1999-03-04/42, art. 3; Inwerkingtreding : 08-04-1999>)

 

  Art. 3ter. (NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidend als volgt : ” De lozingen van afvalwater afkomstig van de inrichtingen waarop de in de hoofdstukken II, III en IV bedoelde grenswaarden van toepassing zijn, worden minstens jaarlijks gemeten. ” <BWG 2000-01-27/35, art. 2; Inwerkingtreding : 18-02-2000>)

 

  HOOFDSTUK II. – De inrichtingen van subsector 1.

 

  Art. 4. De vloeibare afval afkomstig van de inrichtingen van subsector 1 wordt niet als afvalwater beschouwd.

  (NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt artikel 4 vervangen als volgt : “Art. 4. § 1. De vloeibare afvalstoffen van de bedrijven van subsector 1 worden volledig gerecycleerd.

  • 2. In afwijking van de in artikel 7, 5°, b), van het algemeen reglement bedoelde normen mag het gehalte aan zwevende stoffen in afvalwater van reinigings- en onderhoudswerken niet meer bedragen dan gemiddeld 30 milligram per liter over 24 uur.

  De zwevende stoffen (filtreerbare materie uit het niet-neergeslagen monster) worden bepaald door filtratie over een filtreermembraan van 0,45 microns, met droging bij 105 °C en weging.

  De lozingsnormen worden bepaald op basis van het specifieke referentievolume van het effluent, dat 0,5 m3 per ton gefabriceerd product bedraagt.” <BWG 1999-03-04/42, art. 4; Inwerkingtreding : 08-04-1999>)

  (NOTA : Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt artikel 4 vervangen door de volgende bepalingen : ” Het afvalwater afkomstig van de productie van asbestpapier of -karton wordt gerecycleerd. De lozing van afvalwater dat niet meer dan 30 gram zwevende deeltjes per kubieke meter water bevat, wordt echter toegestaan tijdens de gewone reinigings- en onderhoudswerkzaamheden van de fabriek.

  Het vloeibaar afval afkomstig van de andere inrichtingen van subsector 1 wordt niet beschouwd als afvalwater. ” <BESL 1999-03-04/64, art. 2; Inwerkingtreding : 09-07-1999>)

 

  HOOFDSTUK III. – De inrichtingen van subsector 2.

 

  Art. 4bis. (NOTA : Voor het Waalse Gewest, wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidend als volgt : Art. 4bis. De vloeibare afval afkomstig van subsector 2 wordt gerecycleerd als zulks economisch haalbaar is.” <BWG 1999-03-04/42, art. 5; Inwerkingtreding : 08-04-1999>)

  (NOTA : Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidend als volgt : ” Het afvalwater afkomstig van de fabricage van asbestcement wordt gerecycleerd, tenzij wanneer bewezen is dat recycling economisch niet uitvoerbaar is. In dergelijke gevallen zijn de volgende artikelen van toepassing. ” <BESL 1999-03-04/64, art. 3; Inwerkingtreding : 09-07-1999>)

 

  Art. 5. Aan de algemene voorwaarden voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren en in de openbare riolen, vastgesteld in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, hierna ” het algemeen reglement ” genoemd, wordt volgende aanvullende voorwaarde toegevoegd :

  het gehalte aan zeswaardig chroom van het geloosde water mag 0,3 milligram per liter niet overschrijden.

  De meting geschiedt aan de hand van een niet gefiltreerd monster aangezuurd tot pH 2.

 

  Art. 6. § 1. In afwijking van de voorwaarden vastgesteld in art. 7, 2°, 3°, a) en b) en 5°, a) van het algemeen reglement :

  1° mag de pH van het geloosde water niet meer dan 9,5 of niet minder dan 6,5 bedragen;

  2° zijn de voorwaarden betreffende het biochemisch zuurstofverbruik in 5 dagen en bij 20 °C (BOD) niet van toepassing;

  3° mag het gehalte aan zwevende stoffen 45 milligram per liter en 30 milligram per liter als gemiddelde over 24 uur niet overschrijden.

  De bepaling van de zwevende stoffen (filtreerbare materie uit het niet-neergeslagen monster) gebeurt door filtratie over een filtreermembraan van 0,45 microns, met droging bij 105 °C en weging.

  • 2. In afwijking van de voorwaarden in artikel 19, 5°, a) van het algemeen reglement, mag het gehalte aan zwevende stoffen 45 milligram per liter en 30 milligram per liter als gemiddelde over 24 uur niet overschrijden.

  De bepaling van de zwevende stoffen (filtreerbare materie uit het niet-neergeslagen monster) gebeurt door filtratie over een filtreermembraan van 0,45 microns, met droging bij 105 °C en weging.

 

  Art. 7. De lozingsvoorwaarden zijn vastgesteld op basis van het specifiek referentievolume van het effluent van 0,5 m3 per ton gefabriceerd product.

  Voor de nieuwe bedrijven, dit zijn de bedrijven die in werking worden gesteld na de datum van bekendmaking van dit besluit, is het specifiek referentie-volume van het effluent vastgesteld op 0,3 m3 per ton gefabriceerd product. Wanneer de capaciteit van een bedrijf, dat op de datum van bekendmaking van dit besluit in werking is, wordt uitgebreid met ten minste 20 %, dan wordt het als nieuw bedrijf beschouwd.

 

  HOOFDSTUK IV. – De inrichtingen van subsector 3.

 

  Art. 8. § 1. Aan de algemene voorwaarden voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren vastgesteld in het algemeen reglement worden volgende aanvullende voorwaarden toegevoegd :

  1° het chemisch zuurstofverbruik (COD) van het geloosde water mag 700 milligram per liter niet overschrijden;

  2° in het geloosde water mogen de volgende gehalten, uitgedrukt in milligram per liter, niet overschreden worden :

  1. a) stoffen extraheerbaar met petroleumether : 10;
  2. b) totaal fosfor, uitgedrukt in fosfor : 10;
  3. c) Kjeldahlstikstof : 50;
  4. d) ammoniakale stikstof (N-NH4) : 25.
  • 2. Aan de algemene voorwaarden voor het lozen van afvalwater in de openbare riolen vastgesteld in het algemeen reglement, worden de aanvullende voorwaarden toegevoegd die in § 1, 1° en 2°, b), c) en d) van dit artikel zijn bepaald.

 

  Art. 9. In afwijking van artikel 7, 3°, a) en b), van het algemeen reglement, zijn wat de lozingen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren betreft, de voorwaarden betreffende het biochemisch zuurstofverbruik, in vijf dagen en bij 20 °C (BOD) niet van toepassing.

 

  Art. 10. De lozingsvoorwaarden zijn vastgesteld op basis van het specifiek referentievolume van het effluent van 1 m3 per ton behandeld product.

  Voor de nieuwe bedrijven, dit zijn de bedrijven die in werking gesteld werden na de datum van bekendmaking van dit besluit, is het specifiek referentievolume vastgesteld op 0,8 m3 per ton behandeld product.

  Wanneer de capaciteit van een bedrijf dat in werking is op de datum van de bekendmaking van dit besluit met minstens 20 % wordt uitgebreid, wordt het als een nieuw bedrijf beschouwd.

 

  HOOFDSTUK V. – Slotbepalingen.

 

  Art. 11. Het koninklijk besluit van 2 april 1986 tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden voor de lozing, in de gewone oppervlaktewateren, van afvalwater, afkomstig van de inrichtingen die behoren tot de sector van de asbestcementnijverheid, wordt opgeheven.

 

  Art. 12. Onze Eerste Minister en Onze Staatssecretaris voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

 

9 DECEMBER 1988. – Koninklijk besluit inzake voorkoming en vermindering van verontreiniging van de lucht door asbest

 

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. asbest : de volgende vezelachtige silicaten :

  – crocidoliet (blauw asbest);

  – actinoliet;

  – anthofylliet;

  – chrysotiel (wit asbest);

  – amosiet (bruin asbest);

  – tremoliet;

  1. Ruw asbest : het product verkregen bij een eerste verbrijzeling van asbesthoudend gesteente;
  2. Gebruik van asbest : werkzaamheden waarbij per jaar een hoeveelheid van meer dan 100 kg ruwe asbest wordt behandeld en die betrekking hebben op :
  3. a) de productie van ruwe asbest uit asbesthoudend gesteente met uitzondering van alle procédés die rechtstreeks verbonden zijn met het winnen van het gesteente, en/of
  4. b) de vervaardiging en industriële afwerking van de volgende producten die ruwe asbest bevatten : asbestcement of asbestcementproducten, asbestfrictiemateriaal, asbestfilters, asbestweefsels, asbestpapier en -karton, dichtings-, verpakkings- en verstevigingsmateriaal van asbest, vloerbedekkingen van asbest, asbesthoudende vulmiddelen;
  5. Bevoegde overheden : de overheden die met het toezicht op de industriële installaties belast zijn.

  <Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt artikel 1 aangevuld als volgt : ” 5. Werken met asbesthoudende producten : andere werkzaamheden dan gebruik van asbest, ten gevolge waarvan asbest in het milieu terecht kan komen. ” (BESL 1999-03-04/63, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 09-07-1999)>

 

  Art. 2. § 1. De concentratie van het asbest dat tijdens gebruik van asbest via lozingskanalen in de lucht wordt geëmitteerd, mag de grenswaarde van 0,1 mg/m3 (mg asbest per m3 afvalgas) niet overschrijden.

  • 2. Installaties die in totaal minder dan 5 000 m3/uur afvalgas emitteren kunnen van de in lid 1 bedoelde verplichtingen worden ontheven, indien de uitworp van asbest in de lucht bij normale bedrijfsomstandigheden nooit meer dan 0,5 g/uur bedraagt.

  Wanneer deze ontheffing van toepassing is, worden passende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de in de eerste alinea genoemde drempelwaarden niet worden overschreden.

  • 3. Bij het onderzoek van de naleving van de in lid 1 en 2 genoemde grenswaarden, dient de analysemethode te beantwoorden aan de referentiemethode in bijlage van dit besluit of aan een andere methode die gelijkwaardige resultaten geeft.

 

  Art. 3. De bevoegde overheden stellen de Minister die het Leefmilieu in zijn bevoegdheid heeft in kennis van de door hen gebruikte controleprocedures en -methoden, alsmede van informatie die van belang is om de doelmatigheid hiervan te beoordelen, met het oog op de informatie van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

 

  Art. 4. Dit besluit wordt toegepast onverminderd de bepalingen genomen in het kader van de bescherming tegen asbest in het arbeidsmilieu.

 

  Art. 5. De nodige maatregelen worden genomen om zo spoedig mogelijk en in elk geval uiterlijk 30 juni 1991 te voldoen aan het bepaalde in artikel 2 voor installaties die voor 31 december 1988 zijn gebouwd of waarvoor voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit vergunning is verleend.

 

  Art. 5bis. <Ingevoegd voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1999-03-04/63, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 09-07-1999> Tijdens het werken met asbesthoudende producten moeten de emissies van asbest in de lucht bij de bron verhinderd of beperkt worden met behulp van de aangewezen technische middelen.

 

  Art. 6. Dit besluit treedt in werking op de dag van haar publicatie in het Belgisch Staatsblad.

 

  Art. 7. Onze Eerste Minister en Onze Staatssecretaris voor Leefmilieu worden belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

 

6 JANUARI 1995. – Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico’s betreft.

 

Artikel 1. Artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico’s betreft, wordt aangevuld met een lid, dat luidt als volgt :

  “De overeenkomsten bedoeld in lid 1 moeten eveneens de waarborg tegen de schade ten gevolge van het gevaar storm bevatten zoals gedefinieerd in de bijlage van dit besluit. Van deze dekking kan echter uitgesloten worden, de schade veroorzaakt :

  – aan de inhoud, die zich bevindt in een constructie, die niet vooraf beschadigd werd door storm, hagel, sneeuw- of ijsdruk;

  – aan elk voorwerp dat zich buiten een constructie bevindt;

  – aan constructies en hun eventuele inhoud die gemakkelijk verplaatsbaar of uiteen te nemen zijn of die bouwvallig zijn of afgebroken worden;

  – aan alle ruiten, met inbegrip van spiegelglas en doorschijnend onroerend plastic materiaal;

  – aan alle afsluitingen en omheiningen van om ‘t even welke aard;

  – aan de volgende goederen en hun eventuele inhoud :

  1. constructies waarvan de buitenmuren voor meer dan 50 % van hun totale oppervlakte samengesteld zijn uit plaatijzer, asbest en cementagglomeraten, gegolfde platen en lichte materialen zoals onder meer hout, plastiek, spaanplaten en dergelijke;
  2. constructies waarvan de dakbedekking voor meer dan 20 % van haar totale oppervlakte samengesteld is uit hout, spaanplaten of dergelijke, asfaltpapier, plasticmateriaal en andere lichte materialen, uitgezonderd echter kunstleien, kunstdakpannen, riet en roofing. Als licht materiaal wordt beschouwd, elk materiaal waarvan het gewicht per m2 lager is dan 6 kg;
  3. constructies die, geheel of gedeeltelijk, open zijn;
  4. constructies die in opbouw zijn, worden niet beschouwd als in opbouw :

  – constructies in verbouwing of herstelling, mits zij bewoond blijven tijdens deze werkzaamheden;

  – constructies in opbouw, verbouwing of herstelling, die definitief zijn gesloten met afgewerkte en definitief geplaatste deuren en ramen, en definitief en volledig gedekt zijn;

  1. torens, klokketorens, uitkijktorens, watertorens, windmolens, windmotors, openluchttribunes, vergaarbakken in open lucht;
  2. voorwerpen en materialen die buiten aan een constructie zijn vastgemaakt zoals onder meer : antenne, metalen schoorsteen, verlichtingsinstallatie en -toestel, reclamebord, uithangbord, rolgordijn, zonnetent, buitenbekleding van muren door op latten vastgemaakt materiaal, met uitzondering van de schade aan dak- en hanggoten en hun afvoerbuizen, aan kroonlijsten met hun bekleding alsmede aan rolluiken;

  – door terugvloeien of overlopen van water, lek in leidingen of riolering.

  Die waarborg moet met artikel 4, § 1 in overeenstemming zijn.”

 

  Art. 2. De bijlage van hetzelfde besluit wordt als volgt aangevuld :

  “Waarborg : Storm.

  Definitie :

  Onder storm verstaat men de orkanen of andere stormwinden, die :

  * binnen een straal van 10 km rond het aangeduide gebouw vernieling, breuk of beschadiging veroorzaken aan :

  – hetzij tegen deze winden verzekerbare constructies,

  – hetzij andere goederen die aan die winden een weerstand bieden gelijkwaardig aan de weerstand van de verzekerbare goederen;

  of

  * op het dichtst bijgelegen waarnemingsstation van het Koninklijk Meteorologisch Instituut een topsnelheid van minstens 100 km per uur bereiken.”

 

  Art. 3. De verzekeringsondernemingen passen de bepalingen van dit besluit toe :

  – op de overeenkomsten gesloten na de inwerkingtreding van dit besluit;

  – op de overeenkomsten gesloten vóór die inwerkingtreding vanaf de dag van de wijziging, de vernieuwing, de verlenging of de omzetting van die overeenkomsten.

 

  Art. 4. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand volgend op die gedurende dewelke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

 

1 JUNI 1995. – Besluit van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II)

 

DEEL 2: Milieukwaliteitsnormen en beleidstaken ter zake

Hoofdstuk 2.6.: Beleidstaken terzake asbest

 

De bepalingen van dit hoofdstuk worden vastgesteld in uitvoering van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en van de wet van 28 december 1964 op de bestrijding van de luchtverontreiniging.

De EU-Commissie wordt overeenkomstig de Richtlijn 87/217/EEG door de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij via de geëigende kanalen:

driejaarlijks ingelicht over de tenuitvoerlegging van deze Richtlijn.
in kennis gesteld van de voor de bepaling van de asbestconcentraties gebruikte monsternemings- en analyseprocedures en -methoden alsmede van informatie die van belang is om de doelmatigheid hiervan te beoordelen.

 

DEEL 4: Algemene milieuvoorwaarden voor ingedeelde inrichtingen

Hoofdstuk 4.7: Beheersing van asbest

 

  • 1.Onverminderd de bepalingen terzake water-, bodem-, grondwater- en luchtverontreiniging en afvalstoffenbeheersing moeten overeenkomstig de Richtlijn 87/217/EEG bij het gebruik van asbest en werken met asbesthoudende producten de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat emissies van asbest in het milieu en afvalstoffen van asbest voor zover dat met redelijke middelen mogelijk is aan de bron worden verminderd en voorkomen. Bij gebruik van asbest impliceren deze maatregelen dat gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technieken, met inbegrip van recycling of behandeling waar zulks dienstig is.

Tevens dienen de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat:

tijdens het vervoer, het laden en het lossen van afvalstoffen die asbestvezels of asbeststof bevatten, deze vezels en stof niet vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels kunnen bevatten;
afvalstoffen die asbestvezels of -stof bevatten, indien gestort op plaatsen waar zulks met vergunning mogelijk is, zodanig worden behandeld, zijn verpakt of afgedekt, met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden, dat er geen asbestdeeltjes in het milieu terechtkomen;
activiteiten die verbonden zijn aan het werken met asbest bevattende producten geen noemenswaardige milieuverontreiniging door asbestvezels of -stof veroorzaken;
bij de sloop van asbestbevattende gebouwen, constructies en installaties en het verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen daaruit, waarbij asbestvezels of asbeststof kunnen vrijkomen, geen asbest in het milieu terechtkomt.

 

  • 2. De volgende asbesthoudende toepassingen kunnen zelf worden verwijderd voor zover deze via eenvoudige handelingen (bvb. vlot losschroeven) kunnen worden weggenomen :
hechtgebonden asbest die niet beschadigd is of waarbij er geen vrije vezels zichtbaar zijn en waarbij verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand;
hechtgebonden asbest die beschadigd is of waarbij er vrije vezels zichtbaar zijn en die verwerkt is in een buitentoepassing waarbij geen derden aanwezig zijn, voor zover de verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand;
asbesthoudende koorden, dichtingen of pakkingen, remvoeringen en analoge materialen.

Andere toepassingen mogen alleen verwijderd worden door gespecialiseerde bedrijven. 

  • 3.Bij de sloop en verwijdering van asbesthoudend materiaal als vermeld in § 2, 1°, 2° en 3°, moet vezelverspreiding en blootstelling van personen aan asbestvezels verhinderd worden door de volgende maatregelen te nemen :
bevochtigen of fixeren van het materiaal;
de elementen één voor één verwijderen, bij voorkeur manueel, gebruik makend van handwerktuigen of in laatste instantie traagdraaiend gereedschap;
de materialen niet gooien;
de materialen niet breken;
de materialen opslaan in gesloten verpakkingen.

 

Bij de werkzaamheden mogen geen minderjarigen aanwezig zijn.

Voor persoonlijke bescherming tegen blootstelling wordt gebruik gemaakt van een stofmasker type P3 of gelijkwaardig stofmasker. 

  • 4.De asbesthoudende toepassingen worden afzonderlijk opgeslagen en niet gemengd met het andere sloopafval;

 

  • 5.Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid (schuurschijven, slijpmachines, boormachines, e.d.), hogewaterdrukreinigers en luchtcompressoren, voor het bewerken, snijden of schoonmaken van objecten of ondergronden in asbesthoudend materiaal, objecten of ondergronden bekleed met asbesthoudend materiaal of voor het verwijderen van asbest is verboden.

Voor bestaande installaties dient bij de toepassing van de eis met betrekking tot het gebruik van de beste beschikbare technieken zoals gesteld in artikel 4.7.0.1. § 1, rekening gehouden met:

de technische kenmerken van de inrichting;
de gebruiksgraad en de residuele levensduur van de inrichting;
de aard en het volume van de verontreinigende emissies van de inrichting;
de wenselijkheid geen overmatige hoge kosten te veroorzaken voor de betrokken inrichting, met name rekening houdende met de economische situatie van de tot de betrokken categorie behorende ondernemingen.

Voor de emissies in de lucht en de afvalwaterlozingen gelden inzonderheid respectievelijk de bepalingen:

van artikel 5.3.2.4 en de bijlage 5.3.2, sub 2°, b), voor wat de voorwaarden voor de lozing van afvalwater betreft;
van artikel 4.2.5.3.1 en de bijlagen 4.2.5.2 en 4.4.5.A voor wat de meetverplichtingen en meetmethoden voor de lozing van afvalwater betreft;
van artikel 4.4.3.1 en de bijlage 4.4.2 voor wat de grenswaarden voor de emissies in de lucht betreft;
van artikel 4.4.4.1 en de bijlagen 4.4.3 en 4.4.4 en 4.4.5.B voor wat de meetverplichtingen en de meetmethode voor de emissies in de lucht betreft.

 

DEEL 6: Milieuvoorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen

Hoofdstuk 6.4: Beheersing van asbest

 

  • 1.Overeenkomstig de EG-richtlijn 87/217/EEG van 19 maart 1987 dienen bij het gebruik van asbest en werken met asbesthoudende producten de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat emissies van asbest in het milieu en afvalstoffen van asbest voor zover dat met redelijke middelen mogelijk is aan de bron worden verminderd en voorkomen. Bij gebruik van asbest impliceren deze maatregelen dat gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technologieën, met inbegrip van recycling of behandeling waar zulks dienstig is.

Tevens dienen de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat:

tijdens het vervoer, het laden en het lossen van afvalstoffen die asbestvezels of asbeststof bevatten, deze vezels en stof niet vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels kunnen bevatten;
afvalstoffen die asbestvezels of -stof bevatten, zodanig worden behandeld, verpakt zijn of afgedekt, met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden, dat er geen asbestdeeltjes in het milieu terechtkomen;
activiteiten die verbonden zijn aan het werken met asbest bevattende producten geen noemenswaardige milieuverontreiniging door asbestvezels of -stof veroorzaken;
bij de sloop van asbestbevattende gebouwen, constructies en installaties en het verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen daaruit, waarbij asbestvezels of asbeststof kunnen vrijkomen geen asbest in het milieu terechtkomt. Tevens zijn hierop van toepassing de emissiegrenswaarden zoals vermeld in bijlage 4.4.2,15°.

 

  • 2.De volgende asbesthoudende toepassingen kunnen zelf worden verwijderd voor zover deze via eenvoudige handelingen (bvb. vlot losschroeven) kunnen worden weggenomen :
hechtgebonden asbest die niet beschadigd is of waarbij er geen vrije vezels zichtbaar zijn en waarbij verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand;
hechtgebonden asbest die beschadigd is of waarbij er vrije vezels zichtbaar zijn en die verwerkt is in een buitentoepassing waarbij geen derden aanwezig zijn, voor zover de verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand;
asbesthoudende koorden, dichtingen of pakkingen, remvoeringen en analoge materialen.

 

Andere toepassingen mogen alleen verwijderd worden door gespecialiseerde bedrijven.

 

  • 3.Bij de sloop en verwijdering van asbesthoudend materiaal als vermeld in § 2, 1°, 2° en 3°, moet vezelverspreiding en blootstelling van personen aan asbestvezels verhinderd worden door de volgende maatregelen te nemen :
bevochtigen of fixeren van het materiaal;
de elementen één voor één verwijderen, bij voorkeur manueel, gebruik makend van handwerktuigen of in laatste instantie traagdraaiend gereedschap;
de materialen niet gooien;
de materialen niet breken;
de materialen opslaan in gesloten verpakking.

 

Bij de werkzaamheden mogen geen minderjarigen aanwezig zijn.

Voor persoonlijke bescherming tegen blootstelling wordt gebruik gemaakt van een stofmasker type P3 of gelijkwaardig stofmasker. 

  • 4.De asbesthoudende toepassingen worden afzonderlijk opgeslagen en niet gemengd met het andere sloopafval;
  • 5.Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid (schuurschijven, slijpmachines, boormachines, e.d.), hogewaterdrukreinigers en luchtcompressoren, voor het bewerken, snijden of schoonmaken van objecten of ondergronden in asbesthoudend materiaal, objecten of ondergronden bekleed met asbesthoudend materiaal of voor het verwijderen van asbest is verboden.

4 AUGUSTUS 1996. – Wet betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. 

Hoofdstuk II. Algemene beginselen

Hoofdstuk IIbis. Specifieke bepalingen betreffende ondernemingen met een bepaalde risicovolle activiteiten 

Art. 6bis. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 157, Inwerkingtreding : 01-01-2005> Elke werkgever is verplicht om voor in zijn bedrijf verrichte sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, een beroep te doen op een daartoe erkende onderneming.

Elke werkgever, die sloop- of verwijderingswerkzaamheden uitvoert waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, moet, met het oog op de bescherming van de werknemers waarop hij een beroep doet voor het uitvoeren van die werken, erkend worden.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de nadere regels volgens welke de ondernemingen bedoeld in het eerste lid en de werkgevers bedoeld in het tweede lid kunnen erkend worden, wat de technische bekwaamheden waarover men moet beschikken betreft om de werken uit te voeren, de beschermingsmiddelen voor de werknemers, alsook hun vorming en informatie.

De Koning kan, bij besluit overlegd in Ministerraad, de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting uitbreiden tot die gevallen waar het niet correct uitvoeren van zeer gespecialiseerde werkzaamheden aanleiding kan geven tot een ernstig probleem voor de werknemers.

 31 OKTOBER 1996. – Collectieve arbeidsovereenkomst van 31 oktober 1996 van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. – Uitvoering van de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 6 juli 1995, betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf op de ondernemingen voor afbraak van asbest en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen en tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993, betreffende de arbeidsvoorwaarden 

 

HOOFDSTUK I. – Inleidende bepaling.

 

  Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in uitvoering van de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst, betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf op de ondernemingen voor afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen, gesloten op 6 juli 1995 in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, naar aanleiding van de aanvulling van het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf door het koninklijk besluit van 16 maart 1995 (Belgisch Staatsblad van 29 maart 1995).

  Zij heeft tot doel de nadere regels vast te leggen voor de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf op de ondernemingen voor afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen. Hiertoe dienen, inzonderheid, wijzigingen worden aangebracht aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993, betreffende de arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 18 januari 1995 (Belgisch Staatsblad van 25 februari 1995).

 

  HOOFDSTUK II. – Bepalingen tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993 betreffende de arbeidsvoorwaarden.

 

  Art. 2. Artikel 6, derde lid, van de hogervermelde collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993 wordt aangevuld met de volgende rubriek :

  ” – afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen : arbeiders die specifieke beschermingsmiddelen gebruiken en die in contact staan met het asbest-risico. “.

 

  Art. 3. Artikel 7, tweede lid, van de hogervermelde collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993 wordt vervangen door de volgende bepaling :

  ” Dit driejarig tijdvak kan naar het oordeel van de werkgever worden verminderd :

  – voor de arbeiders die in het bezit zijn van een einddiploma, uitgereikt door een vakschool;

  – voor de afbrekers en verwijderaars van asbest of van asbesthoudende materialen. “.

 

  Art. 4. Artikel 8, tweede lid, van de hogervermelde collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993 wordt aangevuld met een punt g), dat als volgt luidt :

  ” g) in de ondernemingen voor afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen : de arbeiders die op een zelfstandige basis de werkplaats kunnen klaarmaken. “.

 

  HOOFDSTUK III. – Specifieke bepaling.

 

  Art. 5. Onder verwijzing naar de bepalingen van het protocol van akkoord van 5 april 1995, betreffende het sectoraal akkoord 1995-1996, gaan de ondertekenende partijen de verbintenis aan om, onder meer in samenwerking met het nationaal Actiecomité voor veiligheid en hygiëne in het bouwbedrijf, alle nodige initiatieven te nemen met het oog op de organisatie van een vormingsdag voor de nieuwkomers in de ondernemingen voor afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen.

 

  HOOFDSTUK IV. – Inwerkingtreding.

 

  Art. 6. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 oktober 1996.

  De geldigheidsduur en de opzeggingsmodaliteiten van de bepalingen van Hoofdstuk II (wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993) zijn dezelfde als deze van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993.

  De overige bepalingen van deze overeenkomst worden aangegaan voor een onbepaalde duur. Elk van de ondertekenende partijen kan deze bepalingen opzeggen, mits het naleven van een opzeggingstermijn van zes maanden. Deze opzegging wordt betekend bij een ter post aangetekende brief gericht aan de Voorzitter van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.

  Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 11 april 1999.

  (Voor het KB, zie %%1999-04-11/83%%).

  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,

  Mevr. M. SMET

 

15 MEI 1997. – Collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. – Wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993 betreffende de arbeidsvoorwaarden

 

HOOFDSTUK I. – Algemene bepaling.

 

  Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft tot doel een wijziging aan te brengen aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993 betreffende de arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 18 januari 1995 (Belgisch Staatsblad van 25 februari 1995), gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 oktober 1996 in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 juli 1995 betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, op de ondernemingen voor afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen en tot wijziging van de voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993 betreffende de arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 8 juli 1997 (Belgisch Staatsblad van 14 augustus 1997).

 

8 JULI 1997. – Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 6 juli 1995, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf op de ondernemingen voor afbraak van asbest en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen.

 

Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 6 juli 1995, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf op de ondernemingen voor afbraak van asbest en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen.

 

4 MAART 1999. – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, [IC, ID,] II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen. <BESL 2014-04-03/17, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 15-05-2014> 

(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-08-1999 en tekstbijwerking tot 27-02-2018)

 

Artikel 1.De lijst der inrichtingen van in de zin van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt vastgelegd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

 

 Inrichtingen voor de winning, de bewerking van asbest, met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 200 t/jaar

 

Inrichtingen voor de productie van asbesthoudende producten en voorwerpen, met uitzondering van remvoeringen en producten uit asbestcement, met een productie kleiner dan of gelijk aan 50 t asbest/jaar

 

Inrichtingen voor de productie of de behandeling van asbesthoudende remvoeringen, met een productie lager dan of gelijk aan 50 t asbest/jaar

Opslagplaatsen voor asbest in de vorm van vrij mineraal

 

Fabrieken van blokken, tegels, platen, buizen, bakstenen, enz., uit beton of cement, (met uitzondering van producten uit asbestcement of producten die asbest bevatten), behalve de werkplaatsen opgenomen in rubriek 43 met een drijfkracht : Beton (fabrieken van betonblokken)

 

27 1°A Werven voor het saneren van asbesthoudende gebouwen of kunstwerken met inbegrip van de aanhorige inrichtingen (uitgezonderd inrichtingen die asbestafval thermisch of chemisch behandelen) 

  •  werven voor de inkapseling van 20 tot 120 m2 materiaal in broos asbest in goede staat (met uitzondering van spuitasbest);
  •  de zuivere demontage van minder dan 120m2 materialen in niet-broos asbest in goede staat (met uitzondering van materialen van het ”Pical”-type);
  •  de verwijdering met de couveusezakmethode van minder dan 5 m asbesthoudend warmte-isolerend materiaal in goede staat rond buizen;
  • de verwijdering van minder dan 20 m2 van elke toepassing in goede staat van het ”Pical”-type (of in broos asbest) waarbij het asbesthoudend materiaal wordt ingekapseld en waarbij de asbesthoudende oppervlakten in goede staat zijn en volledig kunnen worden bedekt met een hermetische verpakking voor de demontage ervan, zonder dat hierbij asbestvezels vrijkomen;
  • de verwijdering van minder dan 120 m2 asbesthoudende vinyltegels

 

4 MAART 1999. – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 december 1988 inzake voorkoming en vermindering van verontreiniging van de lucht door asbest.

 

Artikel 1. Artikel 1 wordt als volgt aangevuld :

 ” 5. Werken met asbesthoudende producten : andere werkzaamheden dan gebruik van asbest, ten gevolge waarvan asbest in het milieu terecht kan komen. “.

 

 Art. 2. Een artikel 5bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd :

 ” Tijdens het werken met asbesthoudende producten moeten de emissies van asbest in de lucht bij de bron verhinderd of beperkt worden met behulp van de aangewezen technische middelen. “.

 

4 MAART 1999. – Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming en vermindering van milieuverontreiniging door asbest 

 

Artikel 1.

 In artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 29 december 1988 tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden voor de lozing, in de gewone oppervlaktewateren en in de openbare riolen, van afvalwater afkomstig van bedrijven uit de asbestsector worden een punt c) en een punt d) ingevoegd, luidend als volgt :

  “c) gebruik van asbest : werkzaamheden waarbij per jaar een hoeveelheid van meer dan 100 kg ruwe asbest wordt behandeld en die betrekking hebben op :

  1° de productie van ruwe asbest uit asbesthoudend gesteente, met uitzondering van alle procédés die rechtstreeks verbonden zijn met het winnen van het gesteente,

  en/of;

  2° de vervaardiging en industriële afwerking van de volgende producten die ruwe asbest bevatten : asbestcement of asbestcementproducten, asbestfrictiemateriaal, asbestfilters, asbestweefsels, asbestpapier- en karton, dichtings-, verpakkings-, verstevigings- en dichtheidsmateriaal van asbest, vloerbedekkingen uit asbest en asbesthoudende vulmiddelen;

  1. d) werken met asbesthoudende producten : andere werkzaamheden dan gebruik van asbest, ten gevolge waarvan asbest in het milieu terecht kan komen, met name de sloop van asbesthoudende gebouwen, constructies en installaties alsmede het verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen waarbij asbestvezels of asbeststof vrijkomen, of het vervoer, de opslag of het storten in een gecontroleerde stortplaats van afval die asbestvezels of -stof bevat.”.

 

Art. 2

In artikel 3, 1°, b), van het in artikel 1 bedoelde besluit wordt het vijfde streepje vervangen als volgt :

  “- dichtings-, verpakkings-, verstevigings- en dichtheidsmateriaal van asbest.”.

 

 Art. 3

In het in artikel 1 bedoelde besluit wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidend als volgt :

  “Art. 3bis. Bij het gebruik van asbest of bij het werken met asbestbevattende producten worden de lozingen van asbest in het aquatisch milieu, voor zover dat met redelijke middelen mogelijk is, aan de bron verminderd of voorkomen. Bij gebruik van asbest impliceren deze maatregelen dat gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technologie die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, met inbegrip van recycling of behandeling waar zulks dienstig is.”.

 

 Art. 10. In hoofdstuk II van titel III van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming worden een afdeling Ibis, met als opschrift “Inrichtingen voor de productie en de omzetting van asbest en voor de vervaardiging van asbesthoudende producten.”, en een artikel 392ter ingevoegd, luidend als volgt :

  “Art. 392ter. § 1. Bij de productie of de omzetting van asbest of bij de vervaardiging van asbesthoudende producten neemt de exploitant de nodige maatregelen om vaste afvalstoffen aan de bron te voorkomen of te verminderen.

  • 2. Bij gebruik van asbest impliceren de in § 1 bedoelde maatregelen dat gebruik wordt gemaakt van de beste beschikbare technologie die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, met inbegrip van recycling of behandeling.

  In de zin van deze paragraaf wordt verstaan onder gebruik van asbest : de werkzaamheden waarbij per jaar een hoeveelheid van meer dan 100 kg ruwe asbest wordt behandeld en die betrekking hebben op :

  1° de productie van ruwe asbest uit asbesthoudend gesteente met uitzondering van alle procédés die rechtstreeks verbonden zijn met het winnen van het gesteente,

  en/of;

  2° de vervaardiging en industriële afwerking van de volgende producten die ruwe asbest bevatten : asbestcement of asbestcementproducten, asbestfrictiemateriaal, asbestfilters, asbestweefsels, asbestpapier- en karton, dichtings-, verpakkings-, verstevigings- en dichtheidsmateriaal van asbest, vloerbedekkingen van asbest en asbesthoudende vulmiddelen.”.

 

11 APRIL 1999. – Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 oktober 1996, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, in uitvoering van de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 6 juli 1995, betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf op de ondernemingen voor afbraak van asbest en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen en tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993, betreffende de arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 1

Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 31 oktober 1996, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, in uitvoering van de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 6 juli 1995, betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf op de ondernemingen voor afbraak van asbest en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen en tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1993, betreffende de arbeidsvoorwaarden.

 

4 MEI 1999. – Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 december 1993 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk en tot aanpassing van bijlage V bij titel III, afdeling VI van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming.

 

Art. 2.

 Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende bepalingen :

 ” Dit besluit is van toepassing op de blootstelling van werknemers aan asbest en vinylchloridemonomeer, wanneer de bepalingen ervan gunstiger zijn voor de veiligheid en gezondheid op het werk dan de desbetreffende bepalingen van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming.

  Dit besluit is evenwel slechts van toepassing op de agentia bedoeld in bijlage III, voor zover uit de risicoanalyse bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk blijkt dat er een carcinogeen effect is voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. “.

 

27 MEI 1999. – Collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 28 oktober 1999, onder het nummer 52838/CO/124).

 

HOOFDSTUK III. – Categorieën van arbeiders : definities.

 

 Art. 6. Onder geoefenden worden verstaan : de arbeiders die niet volledig vertrouwd zijn met één der in de artikelen 7 en 8 opgesomde beroepen.

  Onder de geoefenden worden verder nog verstaan : de arbeiders die bij de uitvoering van hun gewoon werk enige vaardigheid aan de dag leggen.

  Onder meer worden volgende taken door de geoefende arbeiders uitgeoefend :

  – Algemene bouwwerken : aanstampers van kasseiwerken; bestuurders van betonmengmachines; dekapeerders met zandstraal; gasfitters; gewone betonwerkers; gewone polijsters van beton; grondwerkers; helpers-metselaars; helpers-mijnleggers; helpers-ovenmetsers; helpers-plafonneerders; marmer-polijsters; nivelleerders-voorbereiders der bekisting (wegenwerken); slopers; spoorleggers; teerders; voegleggers bij stampmachines (wegenwerken); voorbereiders van gegoten asfalt.

  – Werken in samengeperste lucht : boutenklinkers; cementspuiters; loodmateerders.

  – Afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen : arbeiders die specifieke beschermingsmiddelen gebruiken en die blootgesteld zijn aan het asbestrisico.

  – Allerlei : bedieners van eenvoudige hijstoestellen; stokers van vaste of beweegbare stoommachines; voerlui.

 

 Art. 7. Onder geschoolden van de eerste graad worden verstaan de arbeiders die hun vak grondig kennen, welke kennis slechts verworven wordt dankzij een ernstige leertijd in de werkplaats, op de bouwplaats of in een vakschool, en dit vak sedert ten minste drie jaar met een normale vaardigheid en een normaal rendement uitoefenen.

  Dit driejarig tijdvak kan naar het oordeel van de werkgever worden verminderd :

  – voor de arbeiders die in het bezit zijn van een einddiploma, uitgereikt door een vakschool;

  – voor de afbrekers en verwijderaars van asbest of van asbesthoudende materialen.

 

10 JUNI 1999. – Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de vezelcement, betreffende het protocol van nationaal akkoord voor de jaren 1999-2000 (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51480/COF/106.03). 

 

 Vervroegd uittreden vanaf 55 jaar.

Art. 4

Arbeid(st)ers die ontslagen worden om economische of technische redenen en die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, genieten een extra legale bestaanszekerheidvergoeding indien:

  1. de werknemer op datum van uitdiensttreding de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft;
  2. de werknemer blootgesteld is geweest aan het beroepsrisico asbest, volgens modaliteiten bepaald in de respectievelijke ondernemings-CAO’s.

  De opzegtermijn, die in de onderneming van toepassing is bij afdanking, dient te worden gepresteerd.

  Het bedrag van de bestaanszekerheidvergoeding wordt vastgelegd volgens de modaliteiten, bepaald in de respectievelijke ondernemings-CAO’s.

  Op het ogenblik van de uitdiensttreding zal een individuele berekening worden opgemaakt van de bijkomende bestaanszekerheidvergoeding. Deze vergoeding kan niet meer worden gewijzigd, behoudens wanneer en zoals de sociale uitkeringen geïndexeerd worden.

  De aanvullende vergoeding zal enkel en alleen worden toegekend indien betrokkene recht heeft op werkloosheidsuitkeringen en wordt gegarandeerd tot betrokkene het rustpensioen heeft verkregen en is niet cumuleerbaar met brugpensioenvergoedingen of collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46.

  Werknemers die méér dan 1 jaar afwezig zijn wegens ziekte komen voor deze uittreding niet in aanmerking, indien zij niet kunnen presteren gedurende de opzegtermijn.

  De uitgekeerde bedragen zijn onderworpen aan fiscale inhoudingen.

  De kost voor deze verbintenis zal in de kost van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van de sector vezelcement 1999-2000 worden opgenomen.

  De kosten van de voortzetting van deze verbintenis zal ook in de collectieve arbeidsovereenkomsten van na 2000 worden verrekend. Dit geldt dus voor de arbeid(st)ers die na 31 december 2000 kunnen uittreden.

  Op 1 november 2000 zal een evaluatie gebeuren van de werkelijke tegenover de voorziene kostprijs van deze regeling.

  Een eventueel batig saldo zal omgezet worden in een verhoging van de koopkracht.

 

13 JULI 2001. – Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

 

Art. 5.2.4.1.3. § 1.

Onverminderd de bepalingen van artikel 5.2.4.1.2. kunnen op een categorie 1 stortplaats volgende afvalstoffen, met een hoofdzakelijk anorganische of minerale samenstelling die voldoen aan de hierna vermelde criteria, worden gestort :

  1. reststoffen van de verbranding en/of behandeling van afvalstoffen;
  2. gevaarlijke afvalstoffen die de nodige voorbehandeling hebben ondergaan;
  3. gevaarlijke asbesthoudende afvalstoffen, meer bepaald :

  – ( afvalstoffen die vrije asbestvezels bevatten zoals spuitasbest, asbestisolatiemateriaal, asbeststof met inbegrip van bodemmaterialen en andere afvalstoffen verontreinigd met vrije asbestvezels in concentraties g 0,1 % of waarin duidelijk asbestvlokken waarneembaar zijn;

   )

  – verpakkingsafval en plastiekafval dat met asbest verontreinigd is;

  – niet vershredderbaar materiaal zoals metalen onderdelen dat met asbest of asbesthoudend materiaal bedekt of bekleed is;

  mits naleving van volgende voorwaarden :

  – afvalstoffen die vrije asbestvezels of asbeststof bevatten mogen slechts worden gestort voor zover de afvalstoffen zodanig worden behandeld dat er geen asbestdeeltjes in het milieu kunnen terechtkomen. Daartoe worden de afvalstoffen gecementeerd zodat de aanwezige asbestvezels in een matrix worden ingekapseld. Het asbestafval dient homogeen in het gecementeerd materiaal verspreid te zijn. De in het gecementeerd materiaal aanwezige asbestvlokken of brokstukken mogen maximaal 1 cm groot zijn. Het gecementeerd materiaal wordt verpakt in een stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering;

  – verpakkingsafval en plastiekafval verontreinigd met asbest dient te worden samengeperst (dichtheid min. 400 kg/m3). Het samengeperst materiaal wordt verpakt in een stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering;

  – niet vershredderbaar materiaal dat met asbest of asbesthoudend materiaal bedekt of bekleed is wordt verpakt in een dubbelwandige stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering;

  Het behandelen en storten van asbesthoudende afvalstoffen gebeurt zodat geen asbestvezels of asbeststof kunnen vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels of asbeststof kunnen bevatten. De met het oog op het storten noodzakelijke voorbehandelingen gebeuren in een daartoe geschikte inrichting.

 

18 APRIL 2002. – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het storten van afvalstoffen. 

 

Art. N2. <BESL 2003-11-13/38, art. 1, 002;

 2.1.1. Lijst van afvalstoffen die zonder tests aanvaardbaar zijn op stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.

 De afvalstoffen in de volgende beknopte lijst worden geacht te voldoen aan de criteria, vermeld in de definitie van inerte afvalstoffen in artikel 2, 5°, van dit besluit en de criteria, genoemd in punt 2.1.2. Die afvalstoffen mogen zonder tests op een stortplaats voor inerte afvalstoffen worden toegelaten.

  Het afval dient uit één enkele stroom (slechts één bron) van één afvaltype te bestaan. Verschillende afvalstoffen op de lijst kunnen tezamen worden aanvaard, mits ze van dezelfde bron afkomstig zijn.

  In geval van een vermoeden van vervuiling (op grond van ofwel visuele inspectie ofwel kennis van de oorsprong van het afval) dienen tests plaats te vinden of dient het afval te worden geweigerd. Als de in de lijst voorkomende afvalstoffen zo sterk vervuild zijn of zoveel ander materiaal of andere stoffen, zoals metalen, asbest, kunststoffen of chemische stoffen, bevatten dat het risico van de afvalstoffen dermate wordt verhoogd dat ze op stortplaatsen van andere klassen dienen te worden gestort, is aanvaarding ervan op een stortplaats voor inerte afvalstoffen niet toegestaan.

  Als niet met zekerheid is vast te stellen dat de afvalstoffen in overeenstemming zijn met de definitie van inerte afvalstoffen in artikel 2, 5°, van dit besluit en de criteria in punt 2.1.2 of dat de afvalstoffen niet zijn vervuild, moeten tests plaatsvinden. Daarbij moeten de in punt I.3 vermelde methoden worden gebruikt.

 

26 MEI 2002. – Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1969 houdende vaststelling van de lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling.

 Art. 2.

 In artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 mei 1969, 10 juli 1973, 26 juni 1979, 26 november 1982, 7 maart 1988, 13 september 1989, 12 juli 1991, 22 maart 1999 en 9 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1° tussen de codenummers 9.308 en 1.4 wordt het volgende codenummer ingevoegd :

  ” 9.310 larynxkanker veroorzaakt door asbest

  2° na het codenummer 1.701 wordt het volgende codenummer ingevoegd :

  ” 1.711 organisch psychosyndroom veroorzaakt door organische oplosmiddelen “.

 

16 SEPTEMBER 2003. – Provinciale verordening inzake afkoppeling van hemelwater afkomstig van dakvlakken.

Art. 4.

  • 2. De installatie dient aan de volgende voorwaarden te voldoen :

  Het nieuwe dakoppervlak dient in de hemelwaterput af te wateren. In het geval de uitbreiding een oppervlakte van de helft of meer van de bestaande oppervlakte bezit dient de hele bestaande verharde oppervlakte mee af te wateren. In het geval de uitbreiding een oppervlakte van minder dan de helft van de bestaande oppervlakte bezit dient een gedeelte van de bestaande verharde dakoppervlakte mee af te wateren. De afmeting van de af te wateren bestaande verharde oppervlakte bedraagt in dit geval minstens eenmaal die van de nieuwe verharde oppervlakte. Voor gebouwen in gesloten bebouwing kan volstaan worden met de dakvlakken waarvoor geen afleiding van het hemelwater door de binnenruimten is vereist. Bestaande dakvlakken uit asbest worden niet in rekening gebracht en mogen niet afgekoppeld worden. De inhoud van de hemelwaterput is in overeenstemming met het af te wateren gedeelte van de dakoppervlakte. De minimale tankinhoud bedraagt 50 l per m2 dakoppervlakte, afgerond naar het hogere duizendtal, met een minimum van 3000 liter.

  De hemelwaterinstallatie dient onafhankelijk van de drinkwaterinstallatie te functioneren. Verbindingen zelfs via mengkranen, gesloten afsluitkranen, keerkleppen of wegneembare aansluitstukken zijn verboden. De hemelwaterinstallatie kan worden uitgerust met een bijvulsysteem geplaatst conform de gangbare technische voorschriften. Hiertoe dient in een bijvulsysteem met onderbreking voorzien te worden, ofwel een afzonderlijk leidingencircuit voor hemelwater en drinkwater.

  Het hergebruik van het gecapteerde water is verplicht voor een minimale aansluiting van één aftappunt.

  De overstort van de hemelwaterput dient te verlopen via een infiltratievoorziening volgens de bepalingen van artikel 5, § 3, § 4, § 5, § 6.

  De installatie kan gecombineerd worden met de opvang van hemelwater afkomstig van verharde oppervlaktes. De dimensionering dient dan aangepast te worden aan de optelsom van de dakvlakken en verharde oppervlaktes

 

Art. 5.

  • 6. In afwijking op § 1 en § 2 dient het hemelwater bij af te wateren dakoppervlaktes groter dan 200 m2, met uitsluiting van de dakgedeeltes bekleed met metaal (zink, koper, lood) en/of asbest, niet worden geïnfiltreerd in één van onderstaande gevallen:

  Indien het doorlatend vermogen van de ondergrond te klein is. Wanneer op 5 % van de terreinoppervlakte niet meer dan 1/3de van het afgevoerde hemelwater kan worden geïnfiltreerd, wordt het doorlatend vermogen van de ondergrond te klein geacht.

  Indien zich op het terrein een beschermd monument bevindt in het kader van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten.

  Indien de aanvrager aantoont dat infiltratie onmogelijk is wegens veelvuldig voorkomende hoge grondwaterstanden.

 

27 DECEMBER 2004. – Programmawet.

HOOFDSTUK VI. – Ernstige arbeidsongevallen en diverse wijzigingen aan de welzijnswetgeving.

 Art. 157. In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd luidende :

  ” Hoofdstuk IIbis. – Specifieke bepalingen betreffende ondernemingen met een bepaalde risicovolle activiteiten.

  Art. 6bis. Elke werkgever is verplicht om voor in zijn bedrijf verrichte sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, een beroep te doen op een daartoe erkende onderneming.

  Elke werkgever, die sloop- of verwijderingswerkzaamheden uitvoert waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, moet, met het oog op de bescherming van de werknemers waarop hij een beroep doet voor het uitvoeren van die werken, erkend worden.

  De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de nadere regels volgens welke de ondernemingen bedoeld in het eerste lid en de werkgevers bedoeld in het tweede lid kunnen erkend worden, wat de technische bekwaamheden waarover men moet beschikken betreft om de werken uit te voeren, de beschermingsmiddelen voor de werknemers, alsook hun vorming en informatie.

  De Koning kan, bij besluit overlegd in Ministerraad, de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting uitbreiden tot die gevallen waar het niet correct uitvoeren van zeer gespecialiseerde werkzaamheden aanleiding kan geven tot een ernstig probleem voor de werknemers. “.

31 MAART 2006. – Tweede Bestuursovereenkomst 2006-2008 tussen de Belgische Staat en het Fonds voor de beroepsziekten  (Asbestfonds)

 HOOFDSTUK 6. 

 

 Art. 39ter. Asbestfonds.

   Het Asbestfonds (AFA) werd opgericht binnen het FBZ door de programmawet van 27 december 2006. Het koninklijk besluit van 11 mei 2007 verduidelijkt de bestaande wetgeving.

   Het Asbestfonds is belast met het betalen van de vergoedingen aan de slachtoffers van ziekten veroorzaakt door asbest, met name het mesothelioom, de asbestose of de diffuse bilaterale pleuraverdikkingen. In geval van overlijden van het slachtoffer, keert het AFA een vergoeding uit aan de eventuele rechthebbenden.

   De personen die voor 1 januari 2001 door het FBZ werden erkend als zijnde getroffen door asbestose of diffuse bilaterale pleuraverdikkingen, kunnen vanaf 1 april 2007 aanspraak maken op een vergoeding van het Asbestfonds, in zoverre zij hun aanvraag indienen vóór 1 april 2010.

   Het FBZ verbindt zich ertoe die personen een brief te schrijven om hun aandacht te vestigen op de mogelijkheid een aanvraag in te dienen bij het Asbestfonds. Die aanvraag zal ook worden beschouwd als een aanvraag om herziening in het kader van de reglementering van het FBZ.

   Bij de brief gericht aan de zieke zal een brief gevoegd worden voor zijn behandelende geneesheer evenals de formulieren om een aanvraag om vergoeding door het Asbestfonds in te dienen.

   Uiterlijk in december 2009, rekening houdend met de medische en administratieve onderzoekscapaciteit, zullen alle betrokken personen gecontacteerd zijn

 

  Art. 39quater. CAO 91.

   Sinds 1 januari 2008 is het FBZ belast met nieuwe opdrachten in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 december 2007 betreffende de toekenning van het brugpensioen aan sommige werknemers die ernstige lichamelijke problemen hebben.

   Die opdrachten bestaan uit :

   * het erkennen van het feit, onder de voorwaarden en volgens de bepalingen vastgesteld door het Beheerscomité, voor sommige werknemers bedoeld in artikel 3, § 6, van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact, dat ze beroepshalve direct werden blootgesteld aan asbest, volgens de voorwaarden en de procedure bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad;

   * het verlenen van zijn medewerking, onder de voorwaarden en volgens de bepalingen vastgesteld door het Beheerscomité, in de erkenningsprocedure door het Fonds voor Arbeidsongevallen van werknemers, bedoeld in artikel 58, § 1, 19° van de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen. De Koning mag de uitvoeringsbepalingen van die bevoegdheid bepalen.

   In 2009 verbindt het FBZ zich ertoe om te controleren of de inlichtingen betreffende de blootstelling aan asbest zoals bepaald in artikel 2, § 2, 3°, van CAO 91 overeenstemmen met de werkelijkheid en in voorkomend geval aan de betrokken werknemer het attest te bezorgen dat hij gelijkgesteld is met een werknemer die ernstige lichamelijke problemen heeft. Als de voorwaarden niet vervuld zijn, verbindt het FBZ zich ertoe de onmogelijkheid mee te delen om een attest af te geven en om de werknemer te informeren over de mogelijkheden tot beroep waarover hij beschikt.

 Het FBZ verbindt zich ertoe de procedures uit te werken en alle maatregelen te nemen die het mogelijk moeten maken de aanvragen binnen een termijn van zes maanden te behandelen.

 

12 MEI 2006. – Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne ter doorvoering van correcties van errata en verdere omzetting van EG-regelgeving.

 

HOOFDSTUK III. – Wijzigingen aan titel II van het VLAREM 

Art. 26.

 In artikel 5.2.2.1.1, § 1 van hetzelfde besluit wordt punt 2° vervangen door wat volgt :

  ” 2° bouw- en sloopafval met inbegrip van asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is; “.

 

 Art. 27.

 In artikel 5.2.2.1.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 28 november 2003, wordt § 3 vervangen door wat volgt :

  ” § 3. Het ingezamelde asbestcementafval of ander asbesthoudend afval waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is, moet gescheiden van de rest van het bouw- en sloopafval worden opgeslagen. Er mag geen enkele bewerking, andere dan het sorteren, op het asbesthoudend afval worden uitgevoerd. Alle nodige maatregelen moeten genomen worden om verspreiding van asbestvezels te voorkomen. “.

 

Art. 28

In artikel 5.2.2.4.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1° aan § 1 wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt :

  ” 5° bouw- en sloopafval met inbegrip van asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is; “

  2° in § 2 wordt punt 1° vervangen door wat volgt :

  ” 1° gevaarlijke afvalstoffen met inbegrip van KGA, uitgezonderd, voor zover uitdrukkelijk vermeld in de milieuvergunning, asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbestin gebonden vorm aanwezig is; “.

 

Art. 29.

 Aan artikel 5.2.2.4.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 en 5 december 2003, wordt een § 7 toegevoegd die luidt als volgt :

  ” § 7. Op bouw- en sloopafval waarin via visuele keuring vastgesteld wordt dat asbestcement aanwezig is, worden er in geen geval breekactiviteiten uitgevoerd. “.

 

Art. 30

Artikel 5.2.2.4.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt vervangen door wat volgt :

  ” Art. 5.2.2.4.3. Het ingezamelde asbestcementafval of andere asbesthoudende afval waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is, dient gescheiden van de rest van het bouw- en sloopafval te worden opgeslagen. Er mag geen enkele bewerking, andere dan het sorteren, op het asbesthoudend afval worden uitgevoerd. Alle nodige maatregelen moeten genomen worden om verspreiding van asbestvezels te voorkomen. “.  

 

Art. 35

Aan artikel 5.2.4.0.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, wordt een punt 3 toegevoegd dat luidt als volgt :

  ” 3. Overgangsbepalingen met betrekking tot subafdeling 5.2.4.1 in het kader van de implementatie van de Europese beschikking 2003/33/EG van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen.

  1. a) Overeenkomstig artikel 7 van de Europese beschikking 2003/33/EG heeft de subafdeling 5.2.4.1 en de bijlage 5.2.4.1 uitwerking met ingang van 16 juli 2004, met uitzondering van de criteria van deel 2 die van kracht worden op 16 juli 2005.
  2. b) Voor de op 16 juli 2005 bestaande en vergunde stortplaatsen waarvoor een toelating tot verdere uitbating is verleend met toepassing van de overgangsbepalingen van punt 2 van onderhavig artikel, gelden de volgende overgangsbepalingen :

  1) de stortplaatsen die onder de vroegere subrubriek 2.3.6, a) als categorie 3-stortplaats zijn vergund, blijven voor de termijn van de lopende vergunning als dusdanig vergund onder de nieuwe subrubriek 2.3.6, a); de bepalingen van subafdeling 5.2.4.1 voor stortplaatsen categorie 3 zijn hierop van toepassing;

  2) de bestaande en vergunde stortplaatsen voor asbestcementafval die als categorie 3-stortplaats zijn vergund, blijven voor de termijn van de lopende vergunning vergund, opgesplitst in enerzijds onder de nieuwe subrubriek 2.3.6.c).3) als monostortplaats voor asbesthoudend bouwmateriaal waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is en anderzijds onder de nieuwe subrubriek 2.3.6.a).1) als stortplaats voor inerte afvalstoffen.

 

 Art. 5.2.4.1.7. 

Criteria voor stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.

  • 3. De afvalstoffen in de navolgende beknopte lijst worden geacht te voldoen aan de criteria, vermeld in de definitie van inerte afvalstoffen van artikel 1.1.2 ” Definities afvalstoffenverwerking ” en de criteria, vastgesteld in § 4. De afvalstoffen mogen zonder tests op een stortplaats van categorie 3 worden toegelaten.

  Het afval dient uit één enkele stroom (slechts één bron) van één afvaltype te bestaan. Verschillende afvalstoffen op de lijst kunnen te samen worden aanvaard, mits ze van dezelfde bron afkomstig zijn.

  In geval van een vermoeden van vervuiling (op grond van ofwel visuele inspectie ofwel kennis van de oorsprong van het afval) dienen tests plaats te vinden of dient het afval te worden geweigerd. Als de in de lijst voorkomende afvalstoffen zo sterk vervuild zijn of zoveel ander materiaal of andere stoffen, zoals metalen, asbest, kunststoffen of chemische stoffen, bevatten dat het risico van de afvalstoffen dermate wordt verhoogd dat ze op stortplaatsen van andere klassen dienen te worden gestort, is aanvaarding ervan op een stortplaats voor inerte afvalstoffen niet toegestaan.

  Als niet met zekerheid is vast te stellen dat de afvalstoffen in overeenstemming zijn met de definitie van inerte afvalstoffen van artikel 1.1.2 ” Definities afvalstoffenverwerking ” en de criteria van § 4 of dat de afvalstoffen niet zijn vervuild, moeten tests plaatsvinden. Daarbij moeten de methoden, vermeld in punt C, worden gebruikt.

 

5.2.4.3.3, artikel 5.2.4.5.2 en artikel 5.2.4.7.1, 

Waarvoor in de milieuvergunning, mits naleving van de hierna vermelde voorwaarden inzake inrichting en afwerking die gelden voor categorie 1-stortplaatsen, kunnen worden afgezwakt. Aan de voorwaarden die gelden voor de inrichting en afwerking van categorie 3-stortplaatsen moet in ieder geval worden voldaan.

  Voorwaarden waaronder voor de inrichting en afwerking van stortplaatsen die asbest bevattend bouwmateriaal ontvangen, de voorwaarden die gelden voor categorie 1-stortplaatsen in de milieuvergunning kunnen worden afgezwakt :

  1° het afval bevat geen andere gevaarlijke stoffen dan gebonden asbest, meer bepaald asbestcement in de vorm van dakleien, golfplaten, buizen, …, of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is; het in gebonden vorm aanwezig zijn wordt nagegaan aan de hand van de meetmethode voor de vezelvrijstelling van asbesthoudend afvalmaterialen en moet worden geattesteerd door een daartoe erkend milieudeskundige;

 

Zoals reeds onder punt 2° en 3° werd opgemerkt voorziet de EG-Beschikking dat bouwmateriaal dat asbest bevat en ander geschikt asbestafval zelfs zonder tests mogen worden gestort op stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen in overeenstemming met ” stabiele niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen ” als bedoeld in artikel 6, c), iii, van de EG-richtlijn 1999/31/EG (zie het nieuwe artikel 5.2.4.1.8, § 5 van titel II van het VLAREM dat met het artikel 36 wordt ingevoegd). Het derde lid van het nieuwe artikel 5.2.4.1.8, § 5 van titel II van het VLAREM bepaalt daarenboven expliciet dat voor stortplaatsen die uitsluitend asbest bevattend bouwmateriaal ontvangen, de eisen inzake inrichting en infrastructuur van de stortplaats, zoals bepaald in subafdeling 5.2.4.3, onder voorwaarden in de milieuvergunning kunnen worden afgezwakt. 

 

19 DECEMBER 2006. – Koninklijk besluit tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst van de organisaties die werken met vrijwilligers.

 

 Art. 5

Onverminderd de bepalingen van de wet van 25 juni 1992 betreffende de landverzekeringsovereenkomst, mogen van de dekking worden uitgesloten :

  1. alle schade welke rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeit uit asbest en/of zijn schadelijke eigenschappen, alsmede uit elk ander materiaal dat asbest bevat onder om het even welke vorm;

 

VERSLAG AAN DE KONING

 Verschillende redenen liggen aan de grondslag van de opgesomde uitsluitingen. Vooreerst kan het gebrek aan dekking een gevolg zijn van de afwezigheid van dekking door de herverzekeraars. De schade die rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeit uit asbest is hiervan een voorbeeld.

 

27 DECEMBER 2006. – Programmawet (I). (Asbestfonds, ziektes)

 

 Afdeling 4. – De tegemoetkoming van het Asbestfonds.

 Art. 120.§ 1.

Het Asbestfonds komt tegemoet ten voordele van iedere persoon getroffen door een ziekte die verband houdt met asbest en wiens aanvraag uitmondt op een positieve beslissing.

  De tegemoetkoming is een maandelijkse forfaitaire rente. Onder de voorwaarden en volgens de criteria die de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt, wordt de forfaitaire maandelijkse rente voor de in artikel 118, 2° en 3° bedoelde ziekten omgekeerd evenredig met de geleden schade verminderd.

  Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de Koning de bedragen, de voorwaarden en de nadere regels voor de toekenning en de betaling van deze rente.

  [1 Het Asbestfonds betaalt het aandeel van de met de in het artikel 118 bedoelde ziekte verband houdende kosten voor geneeskundige verzorging terug dat, volgens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 en na de krachtens deze laatste wet toegekende tegemoetkoming, ten laste is van de persoon die getroffen wordt door deze ziekte voor zover de persoon niet geniet van de terugbetaling van de gezondheidszorgen voor dezelfde aandoening op grond van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, of van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.

 

 Art. 125.§ 1.

Het slachtoffer en zijn rechthebbenden die schadeloos werden gesteld bij toepassing van dit hoofdstuk of van een gelijkaardige buitenlandse wetgeving voor één van de ziekten bedoeld in artikel 118, 1° en 2°, kunnen geen beroep instellen tegen de aansprakelijke derde voor de schade, en dit met inbegrip van zijn eventuele aangestelden of lasthebbers, met als doel een integrale schadeloosstelling daarvoor te verkrijgen voor zover dat deze laatste onder het toepassingsgebied van de uitvoeringsbesluiten van artikel 116, 2° en 3°, valt.

  • 2. In afwijking van § 1, blijft de burgerlijke rechtsvordering mogelijk ten voordele van het slachtoffer of zijn rechthebbenden tegen de aansprakelijke derde wanneer laatstgenoemde de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt.

  Iedere derde aansprakelijke die het slachtoffer heeft blijven blootstellen aan het risico van blootstelling aan asbest terwijl een Belgische overheid hem een bevel met betrekking tot asbest of met een weerslag op de blootstelling aan asbest heeft gegeven en waaraan geen gevolg wordt gegeven of waarnaar hij zich niet strikt voegt en dit binnen de vastgestelde termijn, wordt beschouwd als een persoon die de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt.

 

 Art. 132.

In artikel 6 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, wordt een 10° ingelast, luidende :

  ” 10° een tegemoetkoming te betalen aan de slachtoffers van asbest overeenkomstig Titel IV, Hoofdstuk VI, van de programmawet (I) van 27 december 2006 “.

 

6 FEBRUARI 2007. – Koninklijk besluit tot vaststelling van de lijst van de bedrijfstakken, beroepen of categorieën van ondernemingen waarin de door een beroepsziekte getroffene vermoed wordt aan het risico van deze ziekte blootgesteld geweest te zijn.

 

 Mesothelioom veroorzaakt door asbest en

  9.301.20     Goedaardige aandoeningen van het borstvlies en het

                pericard veroorzaakt

               – Ondernemingen of werkplaatsen waar producten of

                  voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en

                  behandeld.

 – Thermische isolatie met materiaal op basis van asbest.

 

11 MEI 2007. – Koninklijk besluit ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers

 

HOOFDSTUK I. – Definities.

7° “asbestose” : de longfibrose veroorzaakt door asbest. Zijn voor de toepassing van onderhavig besluit gelijkgesteld aan asbesose de diffuse bilaterale pleuraverdikkingen veroorzaakt door asbest.

 

HOOFDSTUK V. – De tegemoetkoming van het Asbestfonds.

 Art. 12. Indien het slachtoffer is getroffen door meerdere ziekten als gevolg van asbest, heeft hij recht op de meest gunstige schadeloosstelling.

 

VERSLAG AAN DE KONING

De diffuse bilaterale pleurale verdikkingen veroorzaakt door asbest worden met asbestose gelijkgesteld in de mate dat, de oorzaak en de gevolgen van de ziekte dezelfde zijn maar dat de medische diagnose ze onderscheidt omwille van het feit dat de lokalisatie ervan verschilt, de long voor de asbestose en de pleura voor de diffuse bilaterale pleurale verdikkingen. Het gaat hier altijd om restrictieve longfunctiestoornissen veroorzaakt door asbest, die kunnen leiden tot ademhalingsinsufficiëntie.

 

8 JUNI 2007. – Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest.

 Art. 2.

 In artikel 57 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1° in de bestaande tekst, die § 1 zal vormen, wordt de inleidende zin vervangen als volgt :

  ” Het verwijderen van de isolatie rond leidingen die losgebonden asbest bevat, mag uitgevoerd worden door middel van de couveusezakmethode indien het werken in open lucht betreft en voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in § 1 mag de couveusezakmethode voor het verwijderen van de isolatie rond leidingen, die losgebonden asbest bevat eveneens worden toegepast in gesloten ruimten indien aan volgende bijkomende voorwaarden is voldaan

 

 Art. 3.

 Artikel 59, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :

  ” De beschermkledij bestaat inzonderheid uit wegwerp of katoenen onderkledij, kousen, een overall, een wegwerpoverall en veiligheidsschoenen of veiligheidslaarzen. Ze biedt een maximale bescherming tegen de blootstelling aan asbest, conform de desbetreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 13 juni 2005 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. “.

 

 Art. 6

Artikel 65, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :

  ” De beschermkledij bestaat inzonderheid uit wegwerp of katoenen onderkledij, kousen, een overall, een wegwerpoverall, handschoenen en veiligheidsschoenen of veiligheidslaarzen. Ze biedt een maximale bescherming tegen de blootstelling aan asbest, conform de desbetreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 13 juni 2005 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. “.

 

 Art. 7.

 In bijlage II, A, bij hetzelfde besluit, wordt het punt 6° vervangen als volgt :

  ” 6° losgebonden asbesthoudend plaatmateriaal, asbestkarton, voor zover het asbest gefixeerd is en het eenvoudig gedemonteerd, weggenomen en verpakt kan worden zonder de asbesthoudende materialen te breken of te beschadigen; “.

 

22 NOVEMBER 2007. – Decreet tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade

Art. 3. Een bijlage I wordt bij het decreetgevende deel van Boek I van het Milieuwetboek gevoegd:

  1. Minerale industrie

  3.2. Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten.

 

20 DECEMBER 2007. – Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 91 van 20 december 2007, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van een aanvullende vergoeding in het kader van het brugpensioen voor sommige oudere mindervalide werknemers en werknemers met ernstige lichamelijke problemen, indien zij worden ontslagen (Overeenkomst geregistreerd op 8 januari 2008 onder het nummer 86254/CO/300).

 

 HOOFDSTUK II. – Toepassingsgebied.

 3° ” werknemers gelijkgesteld aan werknemers met ernstige lichamelijke problemen ” : de werknemers met een rechtstreekse blootstelling aan asbest tijdens hun vroegere beroepsactiviteit vóór 1 januari 1993 gedurende minimum twee jaar in :

  – ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld;

  – of fabrieken van materialen in vezelcement.

Met betrekking tot de werknemers die rechtstreeks werden blootgesteld aan asbest, moet de onderneming of werkplaats waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld, en waar die werknemers moeten hebben gewerkt, producten of voorwerpen op basis van asbest fabriceren en behandelen. Het gaat om een cumulatieve voorwaarde.

 

HOOFDSTUK VI. – Erkenning als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen.

 Art. 8. § 1.

De werknemer die wenst erkend te worden als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen, dient een aanvraag in bij het Fonds voor Beroepsziekten met de nodige bewijsstukken van de blootstelling aan asbest in de zin van artikel 2, § 2, 3° van deze overeenkomst.Het Fonds voor Beroepszieken stelt vast of het dossier al dan niet volledig is. Zo niet vraagt het Fonds de ontbrekende stukken op.

  De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening zal volgens de geëigende procedure nagaan of de werknemer zal voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, 2° van deze overeenkomst.

  Slechts nadat de twee luiken van het dossier van de werknemer volledig is, doen de deskundigen van het Fonds voor Beroepsziekten een marginale controle over de rechtstreekse blootstelling aan asbest tijdens zijn vroegere beroepsactiviteit vóór 1 januari 1993 gedurende minimum twee jaar in :

  – ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld;

  – of fabrieken van materialen in vezelcement.

  In geval van positieve beslissing levert het Fonds voor Beroepsziekten een attest af aan de werknemer, waarin de werknemer erkend wordt als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen.

 

21 DECEMBER 2007. – Wet betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008. 

 

HOOFDSTUK IV. – Erkenning van werknemers met ernstige lichamelijke problemen voor het brugpensioen vanaf 58 jaar na 35 jaar loopbaan.

 Art. 26.

 Artikel 6 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, wordt als volgt aangevuld :

  ” 11° onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald door het Beheerscomité, voor bepaalde werknemers, bedoeld in artikel 3, § 6, van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact, te erkennen dat ze beroepsmatig rechtstreeks werden blootgesteld aan asbest, volgens de voorwaarden en procedure bepaald in een collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad. De Koning kan nadere regels bepalen voor de uitoefening van deze bevoegdheid; “

 

10 APRIL 2008. – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de voorwaarden die van toepassing zijn op de werven voor de verwijdering en de inkapseling van asbest. (Belangrijk)

 

HOOFDSTUK I. – Definities en toepassingsgebied.

 

 Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :

  1° asbest :

  de vezelachtige vorm van de hierna vernoemde silicaatmineralen behorende tot de groep der serpentijnen en amfibolen :

  1. a) actinoliet (nr. CAS 77536-66-4);
  2. b) amosiet (bruin asbest, nr. CAS 12172-73-5);
  3. c) anthofylliet (nr. CAS 77536-67-5);
  4. d) chrysotiel (wit asbest, nr. CAS 12001-29-5);
  5. e) crocidoliet (blauw asbest, nr. CAS 12001-28-4);
  6. f) tremoliet (nr. CAS 77536-68-6). Worden gelijkgesteld met asbest :
  7. a) asbesthoudende materialen;
  8. b) materialen die in contact zijn gekomen met of besmet zijn door asbestvezels en die niet ter plaatse kunnen gesaneerd worden met behulp van een stofzuiger en/of water;

  2° niet-broos asbest : asbest waarvan de vezels sterk gebonden zijn door een bindmiddel. Het gaat onder andere om asbestcement, vloertegels en -bekledingslagen die asbest bevatten, bitumen en bedekkingsproducten die asbest bevatten en voegen en dichtingen die asbest bevatten en

waarvan het bindmiddel bestaat uit cement, bitumen, synthetische materialen of lijmen;

  3° broos asbest : asbest waarvan de vezels makkelijk loskomen. Het gaat onder andere om spuitasbest, warmte-isolerende materialen die asbest bevatten en materialen van het “Pical”type;

  4° materiaal van het “Pical”-type : materiaal dat zich in het algemeen voordoet in de vorm van platen met een variabele broosheid, dat onder andere bestaat uit amosiet en soms chrysotiel en dat een ander bindmiddel dan cement bevat;

  5° materiaal in goede staat : materiaal waarvan de oppervlakte intact is of waarvan de oppervlakten die in slechte staat zijn, ingekapseld zijn;

  6° zuivere demontage : demontage die wordt uitgevoerd in zodanige omstandigheden dat de integriteit van het asbesthoudend materiaal behouden blijft, waarbij het risico dat asbestvezels vrijkomen in de lucht dus onbestaand of zeer beperkt is;

  7° inkapseling van asbest : behandeling van asbest door oppervlaktebedekking, door impregnatie of door het aanbrengen van hermetisch afdichtende kleefbandjes;

….

13° verantwoordelijke voor het asbestbeheer : houder van het zakelijk recht op het gebouw waar de activiteit zich afspeelt;

  14° asbestverwijderaar : de onderneming die belast is met de werken voor de verwijdering of de inkapseling van asbest;

 

  Art. 2. § 1. 

Dit besluit is van toepassing op elke werf voor het verwijderen of inkapselen van asbest.

 

  • 3. Verplichtingen en verbodsbepaling

  In geval van afbraak moet alle asbest in het gebouw worden verwijderd overeenkomstig de voorschriften van dit besluit, behoudens afwijking toegestaan door het BIM. De naar behoren gemotiveerde afwijkingsaanvraag moet worden ingediend bij het BIM (afgifte met ontvangstbevestiging of aangetekend schrijven) uiterlijk twee maanden voor de afbraak.

  In het geval van een verbouwing van een gebouw, in de zin van artikel 98 van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, moeten alle asbesthoudende toepassingen, waaraan men bij de werken raakt, vooraf worden weggehaald, behoudens afwijking toegestaan door het BIM. De naar behoren gemotiveerde afwijkingsaanvraag moet worden ingediend bij het BIM (afgifte met ontvangstbevestiging of aangetekend schrijven) uiterlijk twee maanden voor de verbouwingswerken.

  De afwijkingen zullen toegestaan worden indien stabiliteitsproblemen of problemen met de toegankelijkheid van de gebouwen, de voorafgaande verwijdering van asbest, technisch of financieel onmogelijk maken. Het BIM kan bij deze afwijkingen, specifieke voorwaarden voegen met het oog op het beperken van het risico op de verspreiding van asbest op het ogenblik van de afbraak of de renovatie van het gebouw.

  Het is verboden, behoudens afwijking toegestaan door het BIM, gebruik te maken van mechanische werktuigen met hoge snelheid, hogedrukreinigers, droge straalmiddelen (met zand), luchtcompressoren, schuurschijven en slijpmachines voor het bewerken, snijden, doorboren of reinigen van voorwerpen of ondergronden die asbest bevatten of die bekleed zijn met dergelijke materialen, of voor de verwijdering van asbest. De naar behoren gemotiveerde afwijkingsaanvraag moet worden ingediend bij het BIM (afgifte met ontvangstbevestiging of aangetekend schrijven) uiterlijk twee maanden voor de werken.

  Deze afwijking wordt toegestaan indien werd aangetoond dat de voorgestelde methode, de enige technisch beschikbare is voor het uitvoeren van het werk en dat gebruiksvoorwaarden van de methode het risico op verspreiding van asbestvezels terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau.

 

 HOOFDSTUK II. – Asbestinventaris.

 Art. 3

Een volledige asbestinventaris, volgens het model in bijlage 1 en ondertekend door de verantwoordelijke voor het asbestbeheer, moet als bijlage worden opgenomen bij elke milieuvergunningsaanvraag van klasse I.B of aangifte van Masse I.C, die betrekking heeft op een werf voor de verwijdering of de inkapseling van asbest, en dit in overeenstemming met artikel 40.

  Deze asbestinventaris bestrijkt minstens de zone(s) die betrokken is (zijn) bij werken voor de verwijdering of de inkapseling van asbest. De persoon of de onderneming die belast is met het opstellen van de asbestinventaris, moet onafhankelijk zijn van de onderneming die belast is met de werken voor de verwijdering of de inkapseling van asbest.

 

 HOOFDSTUK III. – Methoden voor de verwijdering en de inkapseling.

 Art. 5.

 De hermetisch afgesloten zone is een, door middel van een rooktest, luchtdicht verklaarde werkzone die in onderdruk wordt gebracht door één of meerdere extractoren met absoluutfilters.

  De afsluiting bestaat uit een luchtdichte, uit twee lagen bestaande, bekleding (bijvoorbeeld : twee afzonderlijke stukken stevige plasticfolie). De bestaande oppervlaktes (vloeren, muren, plafonds, te beschermen niet verplaatsbare voorwerpen, …) binnen in de afgesloten zone worden afgedekt met een enkele luchtdichte bekleding (bijvoorbeeld : een stuk stevige plasticfolie).

  De werkzone wordt betreden of verlaten langs een sas dat uit ten minste 3 afzonderlijke compartimenten bestaat : een buitenste compartiment, een tussencompartiment uitgerust met een douche en een binnenste compartiment. Er moet ook een materiaalsas zijn met 2 compartimenten, waarvan een uitgerust met een douche, behalve indien de opbouw van de plaatsen dit onmogelijk maakt.

  Aan de binnenkant van de afgesloten zone moet duidelijk en zichtbaar de letter “A” (voor asbest) worden aangebracht, 1 teken per 15 vierkante meter. De gecontroleerde luchtinlaten, die eventueel nodig zijn voor de goede luchtcirculatie in de zone, moeten worden uitgerust met flappen of terugslagkleppen om te vermijden dat lucht ontsnapt wanneer de onderdruk plots daalt.

  Om een visuele controle mogelijk te maken, moeten de afschermende dekzeilen voldoende vensters bevatten om de binnenkant van de zone volledig te kunnen overzien.

  Elke afwijking van bovenvermelde principes moet in de milieuvergunningsaanvraag van klasse I.B worden verantwoord.

 

Art. 8

Een afgebakende zone is een werkzone die, bijvoorbeeld door middel van reglementaire linten en pictogrammen, ontoegankelijk wordt gemaakt voor het publiek en voor personen die niet betrokken zijn bij de werf voor de verwijdering of de inkapseling van asbest.

 

 Art. 10.

 Bij het verwijderen of inkapselen van asbest in een hermetisch afgesloten zone wordt het verslag van de uitvoering van de rooktest, volgens het model in bijlage 3, onverwijld naar het BIM gestuurd.

 

HOOFDSTUK V. – Veiligheid.

  Art. 16.

 Alle voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te vermijden dat, in de lokalen waar het asbest wordt verwijderd of ingekapseld en waar het asbestafval tijdelijk wordt opgeslagen, de asbestvezels zich verspreiden buiten de werkzone of de tijdelijke opslagplaats (stillegging van de ventilatie en airconditioning, afsluiting van de luchtgaten, …). De niet-verplaatsbare inhoud wordt, indien nodig, tegen mogelijke asbestbesmetting beschermd.

 

  Art. 17.

 Het publiek mag de werf niet betreden. Dit verbod wordt door de gepaste borden ten minste in het Nederlands en in het Frans aangegeven. Ter hoogte van de sassen en van de werkzone wordt het gevaar van asbest uitdrukkelijk aangegeven en een pictogram wijst erop dat een masker moet worden gedragen.

 

 Art. 28

Er moet minstens een vrijgaveluchtmeting worden uitgevoerd door een laboratorium dat erkend is in overeenstemming met de federale wetgeving ter zake. De waarde van de vrijgavemeting, die het mogelijk maakt de omhulling te verwijderen, is de waarde die wordt aanbevolen door de federale reglementering betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s die verband houden met de blootstelling aan asbest. Tijdens deze metingen moet de lucht binnen in de hermetisch afgesloten zone verstoord worden, aangezien de extractoren vooraf werden stilgelegd.

 

 Art. 32.

 Alvorens de werkzone vrijgesteld te verklaren, wordt een visuele inspectie uitgevoerd om zeker te zijn dat er geen zichtbare sporen van asbest zijn op de behandelde plaatsen. Na de visuele inspectie stelt de asbestverwijderaar een attest op waarin hij verklaart dat het asbest werd verwijderd in overeenstemming met het werkplan en dat de zone schoon is en vrij van zichtbare asbestresten. De inhoud van het rapport van de visuele inspectie wordt minimum opgesteld volgens het model in bijlage 6.

  Indien het resultaat van de visuele inspectie voldoening biedt, kan een fixatiemiddel worden verstoven op de oppervlakken, dit zonder te overdrijven om te vermijden dat de vloeistof zich opstapelt.

  Indien het resultaat van de visuele inspectie geen voldoening biedt, moeten de gepaste maatregelen worden getroffen om deze situatie te verhelpen.

 

HOOFDSTUK VII. – Afval.

 

De buitenste verpakking bedoeld in § 2 en het voorgaande lid van deze paragraaf wordt hermetisch gesloten en voorzien van een etiket dat de aanwezigheid van asbest aangeeft, overeenkomstig de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 tot beperking van het op de markt brengen, de vervaardiging en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen (asbest).

 

 Art. 34.

 De exploitant of zijn aangestelde houdt dagelijks een overzichtstabel van het geproduceerde afval bij overeenkomstig de tabel in bijlage 5.

  Hierin noteert hij dagelijks de hoeveelheden asbestafval die worden geproduceerd per type van asbest, evenals de hoeveelheden afval die worden afgevoerd van de werf, met vermelding van hun bestemming.

  Deze overzichtstabel dient als afvalregister zoals bedoeld door het besluit van de Regering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 30 januari 1997.

 

 Art. 36

Met het oog op het transport wordt het verpakte asbestafval opgeslagen in afgesloten scheepscontainers, in een afgesloten lokaal voor tijdelijke opslag of in een zone die ontoegankelijk is gemaakt voor personen die niet betrokken zijn bij de werf voor de asbestverwijdering of -inkapseling.

  Op de deur van het tijdelijke opslaglokaal wordt ten minste in het Nederlands en in het Frans de vermelding “gevaar asbest” aangebracht. In dit lokaal wordt een duidelijke verdeling in compartimenten voorzien, zodat het afval kan worden gesorteerd volgens het verwijderingscircuit. Affiches geven aan welk type asbestafval in welk compartiment moet geplaatst worden.

 

 HOOFDSTUK X. – Slot- en opheffingsbepalingen.

 Art. 41

In de bijlage bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III, met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, dient de omschrijving van rubriek 27, zoals gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 mei 2001 betreffende de voorwaarden die van toepassing zijn op de werven voor de verwijdering van asbest in gebouwen en kunstwerken en op de werven voor de isolatie van asbest

 

 Art. 43

Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 mei 2001, betreffende de voorwaarden die van toepassing zijn op de werven voor de verwijdering van asbest in gebouwen en kunstwerken en op de werven voor de isolatie van asbest, wordt opgeheven.

  Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 februari 1994 waarbij het advies van het Brussels Instituut voor Milieubeheer wordt geëist voor bepaalde tijdelijke inrichtingen wordt opgeheven.

 

 Art. N8a

Bijlage 8a. – Formulier voor aanvraag van een milieuvergunning van klasse I.B voor een tijdelijke werf voor inkapseling en/of verwijdering van asbest

  (Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 18-06-2008, p. 31519-31527).

 

  Art. N8b.

 Bijlage 8b. – Formulier voor de aangifte van een klasse I.C voor een werf voor inkapseling en/of verwijdering van asbest

  (Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 18-06-2008, p. 31528-31535).

 

  Art. N9.

 Bijlage 9. – Model van kennisgeving betreffende bijkomende werken voor de verwijdering of de inkapseling van asbest

  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 18-06-2008, p. 31536).

 

27 AUGUSTUS 2008. – Omzendbrief LNE/2008/1.

Artikel M. 1. Situering.

 2.1. Wetgeving.

  Algemeen.

 Conform artikel 4.7.0.1 en 6.4.0.1 van VLAREM II moet men bij het omgaan met asbest de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat :

  – tijdens het vervoer, het laden en het lossen van afvalstoffen die asbestvezels of asbeststof bevatten, deze vezels en stof niet vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels kunnen bevatten;

  – afvalstoffen die asbestvezels of -stof bevatten, zodanig worden behandeld, verpakt of, met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden, afgedekt zijn, dat er geen asbestdeeltjes in het milieu terechtkomen;

  – activiteiten die verbonden zijn aan het werken met asbest bevattende producten, geen noemenswaardige milieuverontreiniging door asbestvezels of -stof veroorzaken.

  Asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is, zijn als gevaarlijke afvalstof ingedeeld (bijlage 1.2.1.B van het VLAREA – afvalstoffencode 170605). asbest is een kankerverwekkende stof (door het International Agency for Research on Cancer ingedeeld in groep 1 : kankerverwekkend voor de mens) en moet dan ook omwille van de arbeidsveiligheid en milieuzorg zorgvuldig worden benaderd.

  Asbestcementhoudende afvalstoffen moeten gescheiden worden aangeboden en afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling (artikel 5.2.2.1, § 1, van het VLAREA).

  Alle afvalverwerkende inrichtingen houden een afvalstoffenregister bij. Indien van toepassing, omvat dit register ook een vermelding dat aangevoerde afvalstoffen werden geweigerd en de reden van deze weigering (artikel 6.2.4, § 1, 7°, van het VLAREA).

 

VLAREM II bepaalt dat het ingezamelde asbestcementafval of andere asbesthoudende afval waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is, gescheiden van de rest van het bouw- en sloopafval moet worden opgeslagen. Er mag geen enkele bewerking, andere dan het sorteren, op het asbesthoudend afval worden uitgevoerd. Alle nodige maatregelen moeten genomen worden om verspreiding van asbestvezels te voorkomen (artikel 5.2.2.4.3 van VLAREM II).

 

Verder bepaalt artikel 5.2.2.4.1, § 1, van VLAREM II dat in de inrichting voor het opslaan en behandelen van ongevaarlijke afvalstoffen de volgende vaste afvalstoffen mogen worden verwerkt, voor zover uitdrukkelijk vermeld in de milieuvergunning :

  1. bouw- en sloopafval met inbegrip van asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is.

  2.2. Bijkomende afspraken.

Op sorteercentra kan men, tenzij anders bepaald in de milieuvergunning, alleen asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is, aanvaarden.
  Soms wordt de aanwezigheid van asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is, pas vastgesteld op het moment dat de desbetreffende container met bouw- en sloopafval wordt leeggemaakt (hier spreekt men dus over een non-conformiteit). Om problemen van deze aard te vermijden, moet in eerste instantie in de stap vóór de aanvaarding ingegrepen worden, namelijk bij de producent van de afvalstoffen.

 Daarom moet bij het ter beschikking stellen van de container voor bouw- en sloopafval door de dienstverlener duidelijk gecommuniceerd worden aan de gebruiker van de container/producent van het afval dat asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is, niet los (zonder bigbag) bij het bouw- en sloopafval mag worden aangeleverd.

  Wanneer dergelijk asbestafval mogelijk aanwezig is, wordt aan de gebruiker van de container/producent van het afval afhankelijk van de hoeveelheid van de afvalstoffen een afsluitbare kleine, middelgrote of container-bigbag of een afsluitbare platenzak ter beschikking gesteld. De gebruiker plaatst het asbesthoudend afval in de bigbag zodat het asbesthoudend afval bij aankomst op het sorteercentrum gemakkelijk detecteerbaar is.

 

Besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest), maar dit wordt wel aanbevolen;

  – indien de container afval met vrij asbest bevat, verwijst het sorteercentrum de klant door naar een vergunde verwerker van vrij asbest (met name een vergunde solidificatie-inrichting of, indien cementering technisch niet mogelijk is, een categorie 1-stortplaats vergund voor het aanvaarden van vrij asbest). Het sorteercentrum vermeldt de coördinaten van de klant en de gegevens van de geweigerde vracht in het afvalstoffenregister;

  – aan klanten met geweigerde ladingen wordt een geschikte afsluitbare verpakking ter beschikking gesteld;

  – kleine hoeveelheden vrij asbest die sporadisch op de exploitatiezetel tussen het andere afval worden aangetroffen (bijv. een asbestkoord van een kachel), worden door de exploitant in een hiervoor geschikte gesloten recipiënt geborgen in afwachting van afvoer door een erkende overbrenger naar een vergunde verwerker.

 

 Naast VLAREM en VLAREA moet men rekening houden met het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest(Belgisch Staatsblad 23 maart 2006).

 

  – deze werknemers krijgen opleiding en informatie (artikelen 37 en 38, koninklijk besluit 16 maart 2006). Dit mag intern binnen het bedrijf gegeven worden, maar moet wel neergeschreven zijn. Dit wordt ook jaarlijks herhaald. Het gaat over algemene informatie in verband met asbest herkennen, gezondheid en dergelijke en specifieke informatie i.v.m. de concrete toepassing op de werkplaats (instructies).

  3.2. Voorschriften code van goede praktijk.

  De sorteercentra leven volgende principes na :

  – asbesthoudend afval wordt alleen aanvaard indien het asbest hechtgebonden is, indien het afval deugdelijk verpakt is en indien het afval niet gemengd is met ander afval;

  – het asbesthoudend afval wordt niet gebroken;

19 SEPTEMBER 2008. – Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming ter doorvoering van technische actualisering.

 

 HOOFDSTUK III. – Wijzigingen van titel II van het Vlarem.

 4° onder ” Definities asbestbeheersing ” worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. a) in de titel wordt het woord ” 7.7. ” vervangen door het woord ” 6.4. “;
  2. b) na de definitie van ” ruw asbest ” en voor de definitie van ” gebruik van asbest ” worden de volgende definities ingevoegd :

  ” – ” Hechtgebonden asbest ” : asbestcement, asbesthoudende vloertegels en vloerbekledingen, asbesthoudende bitumen en roofingproducten en asbesthoudende pakkingen en dichtingen waarvan het bindmiddel bestaat uit cement, bitumen, kunststof of lijm;

  – ” Niet hechtgebonden asbest ” : alle andere asbesthoudende materialen; “;

 

 Art. 54. Aan artikel 4.7.0.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden een § 2 tot en met § 5 toegevoegd, die luiden als volgt :

  ” § 2. De volgende asbesthoudende toepassingen kunnen zelf worden verwijderd voor zover deze via eenvoudige handelingen (bvb. vlot losschroeven) kunnen worden weggenomen :

  1° hechtgebonden asbest die niet beschadigd is of waarbij er geen vrije vezels zichtbaar zijn en waarbij verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand;

  2° hechtgebonden asbest die beschadigd is of waarbij er vrije vezels zichtbaar zijn en die verwerkt is in een buitentoepassing waarbij geen derden aanwezig zijn, voor zover de verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand;

 

  • 3. Bij de sloop en verwijdering van asbesthoudend materiaal als vermeld in § 2, 1°, 2° en 3°, moet vezelverspreiding en blootstelling van personen aan asbestvezels verhinderd worden door de volgende maatregelen te nemen :
  • 5. Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid (schuurschijven, slijpmachines, boormachines, e.d.), hogewaterdrukreinigers en luchtcompressoren, voor het bewerken, snijden of schoonmaken van objecten of ondergronden in asbesthoudend materiaal, objecten of ondergronden bekleed met asbesthoudend materiaal of voor het verwijderen van asbest is verboden. “.

 

26 APRIL 2009. – Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 2007 betreffende de erkenning van ondernemingen en werkgevers die sloop- of verwijderingswerkzaamheden uitvoeren waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen

 

Artikel 1. In artikel 19, § 2, eerste en tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 maart 2007 betreffende de erkenning van ondernemingen en werkgevers die sloop- of verwijderingswerkzaamheden uitvoeren waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen worden de woorden ” twee jaar ” vervangen door de woorden ” drie jaar “.

 

10 JUNI 2009. – Ministerieel besluit tot bepaling van de drempels en tot machtiging van de instellingen bedoeld in artikel 16 van het besluit van de Waalse Regering van 30 augustus 2007 tot vaststelling van de minimale gezondheidsnormen, de overbevolkingsnormen en houdende de in artikel 1, 19° tot 22°bis, van de Waalse Huisvestingscode bedoelde begripsomschrijving

 

Artikel 1. De in artikel 16, § 2, van het Regeringsbesluit bedoelde drempels vanaf dewelke de vastgestelde tekortkomingen beschouwd moeten worden als hinderend voor de gezondheid van de bewoners zijn :

  1° voor de aanwezigheid van koolstofmonoxide in één of meer kamers : 25 deeltjes per miljoen (25 ppm);

  2° voor de aanwezigheid van asbest in de materialen : alle opgespoorde aanwezigheid;

  3° voor de aanwezigheid van lood in de materialen : 1 milligram per vierkante centimeter (1 mg/cm.2 );

  4° voor de aanwezigheid van radon in één of meer kamers : 400 becquerel per kubieke meter (400 Bq/m.3 ), drempel vastgelegd door het Federal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC).

 

9 SEPTEMBER 2009. – Fonds voor de Beroepsziekten – Eerste aanpassing van de tweede bestuursovereenkomst tussen de Belgische Staat en het Fonds voor Beroepsziekten – Bijvoegsel 2009 bij de bestuursovereenkomst 2006-2008

 

 Artikel 39ter : Asbestfonds

Artikel 39quater CAO 91 Sinds 1 januari 2008 is het FBZ belast met nieuwe opdrachten in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 december 2007 betreffende de toekenning van het brugpensioen aan sommige werknemers die ernstige lichamelijke problemen hebben.

  Die opdrachten bestaan uit :

  * het erkennen van het feit, onder de voorwaarden en volgens de bepalingen vastgesteld door het Beheerscomité, voor sommige werknemers bedoeld in artikel 3, § 6, van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact, dat ze beroepshalve direct werden blootgesteld aan asbest, volgens de voorwaarden en de procedure bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad;

  * het verlenen van zijn medewerking, onder de voorwaarden en volgens de bepalingen vastgesteld door het Beheerscomité, in de erkenningsprocedure door het Fonds voor Arbeidsongevallen van werknemers, bedoeld in artikel 58, § 1, 19° van de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen. De Koning mag de uitvoeringsbepalingen van die bevoegdheid bepalen.

  In 2009 verbindt het FBZ zich ertoe om te controleren of de inlichtingen betreffende de blootstelling aan asbest zoals bepaald in artikel 2, § 2, 3°, van CAO 91 overeenstemmen met de werkelijkheid en in voorkomend geval aan de betrokken werknemer het attest te bezorgen dat hij gelijkgesteld is met een werknemer die ernstige lichamelijke problemen heeft. Als de voorwaarden niet vervuld zijn, verbindt het FBZ zich ertoe de onmogelijkheid mee te delen om een attest af te geven en om de werknemer te informeren over de mogelijkheden tot beroep waarover hij beschikt.

  Het FBZ verbindt zich ertoe de procedures uit te werken en alle maatregelen te nemen die het mogelijk moeten maken de aanvragen binnen een termijn van zes maanden te behandelen.

 

19 NOVEMBER 2010. – Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu (VLAREL)

 

  HOOFDSTUK 3. – Opleidingsprogramma’s

[25° de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen : wat is asbest, de gezondheidsrisico’s van asbest, het voorkomen in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen, hoe herkennen, wat te doen bij aantreffen, de noodzaak van bewerken en afbraak van asbesthoudend materiaal in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen, persoonlijke beschermingsmiddelen en nuttige websites met betrekking tot asbest.]

  Onderafdeling 2. – Programma van de opleiding van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie inzake vloeibare brandstof centrale verwarming

  Het programma van de opleiding van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie inzake vloeibare brandstof centrale verwarming (minstens 2 uur) omvat :

  1° de relevante wetgeving over de bestrijding van de luchtverontreiniging die veroorzaakt wordt door centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering [ van 8 december 2006] betreffende het onderhoud en het [ nazicht van centrale stooktoestellen] voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van [centrale] warm verbruikswater;

 

  1. b) afvoer van de rookgassen.

  [c) de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen : wat is asbest, de gezondheidsrisico’s van asbest, het voorkomen in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen, hoe herkennen, wat te doen bij aantreffen, de noodzaak van bewerken en afbraak van asbesthoudend materiaal in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen, persoonlijke beschermingsmiddelen en nuttige websites met betrekking tot asbest;]

  6° toestelleer (6 uur) :

  1. a) toegestane materialen;
  2. b) toegestane gassen;
  3. c) dichtheid van een gastoestel;
  4. d) aflezen van het gasdebiet;
  5. e) meten van de gasdruk;

  7° regelingen (4 uur) :

  1. a) thermostaten;
  2. b) ketelapparatuur;
  3. c) thermische terugslagbeveiliging;
  4. d) atmosferische beveiliging;
  5. e) ionisatiebeveiliging;
  6. f) pressostaten;

  8° toegepaste elektriciteit ([16 uur]) :

  1. a) opzoeken van fouten;
  2. b) lezen van een elektrisch schema;
  3. c) meten van een spanning;
  4. d) meten van een weerstand;

  9° onderhoud, nazicht en ontstoring van het gastoestel ([ 11 uur]) :

  1. a) onderhoud en nazicht van de brander [ en de warmtewisselaar];
  2. b) onderhoud en nazicht van de [onderdelen];
  3. c) opsporen en verhelpen van storingen;
  4. d) controle van het toestel na onderhoud en ontstoring;
  5. e) uitvoeren van de controleproeven;
  6. f) het verbrandingsrendement;
  7. g) invullen van de verschillende attesten;

  10° verwarmingsaudit (8 uur) :

  1. a) het verbrandingsrendement;
  2. b) het waterzijdig rendement;
  3. c) het keteljaarrendement;
  4. d) energiebesparende maatregelen;
  5. e) het correct hanteren en invullen van het rekeninstrument, vermeld in artikel 14 van het besluit inzake het onderhoud en [ nazicht van centrale stooktoestellen] en het verwarmingsauditrapport;
  6. f) bestaande steunmaatregelen van de overheid of derden met het oog op de vervanging van oudere, slechtwerkende toestellen en energieverspillende installaties door energiezuinigere en CO2-vriendelijkere verwarming.

 

3 MAART 2011. – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de omzetting van Richtlijn 2008/112/EG van 16 december 2008 tot wijziging van de Richtlijnen 76/768/EEG, 88/378/EEG en 1999/13/EG van de Raad en de Richtlijnen 2000/53/EG, 2002/96/EG en 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde ze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels

 

Afdeling 14. – Wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke 

Regering van 3 juli 2003 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen bij bepaalde drukactiviteiten of bepaalde werkzaamheden van de grafische industrie zoals lakken en op film zetten

 Art. 46. § 2. Artikel 7 van hetzelfde besluit is vervangen door wat volgt :

  ” Art. 7. Uit alle AEEA moeten ten minste de volgende stoffen, mengsels en onderdelen worden verwijderd en het centrum is uitgerust om uit alle AEEA ten minste de volgende elementen te verwijderen en in geschikte en afzonderlijke houders op te slaan :

 7° asbestafval en onderdelen die asbest bevatten;

 

10 JUNI 2011. – Omzendbrief BB 2011/01. – Coördinatie van de onderrichtingen over de gemeentefiscaliteit

 

  1. SPECIFIEKE GEMEENTEBELASTINGEN

3.14.3.4. asbest
  Op de containerparken is sinds 1 januari 2008 de aparte inzameling van asbestcement afkomstig van huishoudens, verplicht. Volgens het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen moeten gemeentebesturen die fractie gratis aanvaarden, zij het dat ze daarvoor een hoeveelheidsbeperking kunnen opleggen. In overleg tussen de OVAM en de VVSG werd de volgende aanbeveling (13) opgesteld met betrekking tot de gratis hoeveelheid :
  – Ofwel 200 kg per gezin per jaar gratis
  – Ofwel 1 m3 per gezin per jaar gratis
  – Ofwel 10 asbestcementplaten per gezin per jaar gratis
  Voor de keuze van de hoeveelheidsbeperking wordt het best rekening gehouden met het registratiesysteem dat op het containerpark gehanteerd wordt. In de brief van de OVAM zijn de volgende tarieven gesuggereerd voor het gedeelte dat de gratis hoeveelheid overschrijdt :
  – 1,5 euro per eenheid (1 asbestcementplaat)
  – 0,20 euro per kg
  – 30 euro per m3

 

22 JULI 2011. – Omzendbrief LNE 2011/1. – Milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie t. België)

 

Art. M

  1. c) Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten (niet onder bijlage I vallende projecten)

 

23 DECEMBER 2011. – Decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen 

 HOOFDSTUK 5. – Milieubijdragen, milieuheffingen en retributies

Art. 46.§ 1. Het bedrag van de milieuheffing wordt, afhankelijk van de soort afvalstof en de soort verwerkingswijze, als volgt vastgesteld :4.]21

  In deze paragraaf wordt verstaan onder brandbare afvalstoffen : afvalstoffen met een gloeiverlies > 10 % en een TOC-gehalte > 6 %.

  • 3. Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 euro per ton :

  1° [9 vanaf 1 juli 2016 voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen met een gehalte aan asbest of gelijkaardige keramische vezels van meer dan 10.000 mg/kg, bepaald als gewogen gemiddelde concentratie, op een daartoe vergunde stortplaats. De gewogen gemiddelde concentratie is gelijk aan de som van de concentratie hechtgebonden asbest en 10 maal de concentratie niet-hechtgebonden asbest (cf. Compendium voor monsterneming en analyse CMA/2/II/C2 en 3).

   Het tarief van 0 euro per ton geldt tevens voor met asbest (of gelijkaardige keramische vezels) verontreinigde gronden en puin met een asbestgehalte groter dan 1.000 mg/kg (0,1 %), bepaald als totale asbestconcentratie, en kleiner dan of gelijk aan 10.000 mg/kg, bepaald als gewogen gemiddelde concentratie, die overeenkomstig het advies van OVAM niet kunnen gereinigd worden via de beste beschikbare technieken;]9

 

23 DECEMBER 2011. – Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, wat betreft de actualisatie van voormelde besluiten aan de evolutie van de techniek

 

  HOOFDSTUK 3. – Wijzigingen van titel II van het VLAREM

 

 Art. 58. In afdeling 5.2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009, wordt een subafdeling 5.2.2.4bis ingevoegd, die bestaat uit artikel 5.2.2.4bis.1 tot en met 5.2.2.4bis.10, die luidt als volgt :

  ” Subafdeling 5.2.2.4bis.

De volgende afvalstoffen mogen niet verwerkt worden in de inrichting :

  1° teerhoudend asfalt;

  2° bouw- en sloopafval dat asbestcementafval of andere asbesthoudende bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is, bevat;

  3° bouw- en sloopafval dat vrije asbestvezels of asbeststof bevat;

  4° andere gevaarlijke afvalstoffen;

  5° andere niet-gevaarlijke afvalstoffen, niet vermeld in het tweede lid van dit artikel.

 

 Art. 110. Aan afdeling 5.30.0 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt een artikel 5.30.0.8 toegevoegd, dat luidt als volgt :

  ” Art. 5.30.0.8. Overeenkomstig het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 tot beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (asbest) is het gebruik en de productie van asbesthoudende materialen verboden. “.

 

17 FEBRUARI 2012. – Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA)

 

Verslag aan de Koning

  Een nulnorm voor asbest is echter niet realistisch want de metingen op dit concentratieniveau zijn onvoldoende betrouwbaar en bijgevolg moeilijk te handhaven. Dit zou betekenen dat de aanwezigheid van 1 vezel asbest in, bijvoorbeeld, een partij gerecycleerde granulaten van 1000 m3 moet leiden tot het afkeuren als potentiële bouwstof van de hele partij. Het al dan niet aanwezig zijn in staal en tegenstaal wordt bijgevolg zeer sterk bepaald door de factor toeval. De normwaarde voor asbest van 100 mg/kg droge stof die is opgenomen in artikel 2.3.2.1 § 1, 5°, is het laagste concentratieniveau dat met voldoende betrouwbaarheid kan gemeten worden. Deze normwaarde is gebaseerd op de bepalingsgrens, nl. de laagste concentratie die nog met voldoende zekerheid door een laboratorium kan gekwantificeerd worden. De controle op de aan- of afwezigheid van asbest in afvalstoffen biedt met deze normwaarde voldoende rechtszekerheid. 

   Rekening houdende met de nauwkeurigheid van de momenteel bestaande meetmethoden betekent dit dat materialen die een lagere berekende concentratie aan asbest bevatten dan 100 mg/kg droge stof, als niet-asbesthoudend kunnen aangemerkt worden. Bijgevolg is het op de markt brengen van gerecycleerde materialen met minder dan 100 mg/kg asbest niet in strijd met het KB van 23 oktober 2001 of de Verordening (EG) nr. 1907/2006. De vastgestelde normwaarden voor asbest zullen verstrengd worden naarmate er nauwkeuriger meetmethoden beschikbaar komen, zodat deze bepalingen steeds kunnen geacht worden in overeenstemming te zijn met het KB van 23 oktober 2001. 

 

19 JULI 2012. – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 30 oktober 2009 betreffende bepaalde antennes die elektromagnetische golven uitzenden, het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst van ingedeelde inrichtingen van klasse 1B, II en III in uitvoering van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 mei 2009 tot vaststelling van de samenstelling van het dossier voor de aanvraag van een milieuattest en -vergunning

 

 HOOFDSTUK III. – Wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 mei 2009 tot vaststelling van de samenstelling van het dossier voor de aanvraag van een milieuattest en -vergunning

 

Art. 8. § 1. In het besluit van 28 mei 2009 tot vaststelling van de samenstelling van het dossier voor de aanvraag van een milieuattest en -vergunning wordt na artikel 5 een artikel 5/1 ingevoegd, luidend als volgt :

  Artikel 5/1. Een aangifte voor inrichtingen van klasse IC, met uitzondering van tijdelijke werven voor inkapseling en/of verwijdering van asbest, wordt in drie exemplaren ingediend via het formulier dat in bijlage V bij dit besluit is opgenomen.’

  • 2. Het formulier opgenomen in bijlage I bij dit besluit is de nieuwe bijlage V bij het besluit van 28 mei 2009.

 

1 MAART 2013. – Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het VLAREL en tot wijziging van diverse andere besluiten wat betreft erkenningen met betrekking tot het leefmilieu

 

 HOOFDSTUK 9. – Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur

 Art. 153. In bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 1, onderafdeling 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1° de zin ” De technische opleiding vloeibare brandstof omvat minstens 24 uur theorie en minstens 44 uur praktijk met betrekking tot de centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof. ” wordt vervangen door de zin ” De technische opleiding vloeibare brandstof omvat 24 uur theorie en 44 uur praktijk met betrekking tot de centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof, waarbij het totale aantal te besteden lesuren als richtwaarde geldt. “;

  2° er wordt een punt 25° toegevoegd, dat luidt als volgt :

  ” 25° de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen : wat is asbest, de gezondheidsrisico’s van asbest, het voorkomen in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen, hoe herkennen, wat te doen bij aantreffen, de noodzaak van bewerken en afbraak van asbesthoudend materiaal in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen, persoonlijke beschermingsmiddelen en nuttige websites met betrekking tot asbest. “.

 

 Art. 157. In bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1° de zin ” De technische opleiding gasvormige brandstof, module G1, omvat minstens 68 uur met betrekking tot gastoestellen type B, waarbij het aantal te besteden lesuren als richtwaarde geldt en het overzicht niet limitatief is : ” wordt vervangen door de zinnen ” De technische opleiding gasvormige brandstof, module G1, omvat 68 uur met betrekking tot gastoestellen type B, waarbij het totale aantal te besteden lesuren en, in voorkomend geval, het aantal te besteden lesuren per programmaonderdeel als richtwaarden gelden. Het programma bestaat uit de volgende onderdelen (niet limitatief) : “;

  2° aan punt 5° wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt :

  ” c) de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen : wat is asbest, de gezondheidsrisico’s van asbest, het voorkomen in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen, hoe herkennen, wat te doen bij aantreffen, de noodzaak van bewerken en afbraak van asbesthoudend materiaal in en rond stookketels en rond verwarmingsbuizen, persoonlijke beschermingsmiddelen en nuttige websites met betrekking tot asbest; “;

  3° de zin ” Deze opleiding wordt gevolgd door de proef tot vaststelling van de kwalificatie van een technicus gasvormige brandstof niveau G1. ” wordt opgeheven

 

28 MAART 2013. – Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 105 van 28 maart 2013, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van een aanvullende vergoeding in het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag voor sommige oudere mindervalide werknemers en werknemers met ernstige lichamelijke problemen, indien zij worden ontslagen, met uitzondering van de artikelen 9 en 11

 

HOOFDSTUK II. – Toepassingsgebied

2° ” werknemers met ernstige lichamelijke problemen ” : de werknemers met ernstige lichamelijke problemen die geheel of gedeeltelijk veroorzaakt zijn door hun beroepsactiviteit of elke vroegere beroepsactiviteit en die de verdere uitoefening van hun beroep significant bemoeilijken, met uitsluiting van personen die op het ogenblik van de aanvraag een invaliditeitsuitkering genieten krachtens de wetgeving inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering en niet tewerkgesteld zijn in de zin dat zij geen effectieve arbeidsprestaties leveren;

  3° ” werknemers gelijkgesteld aan werknemers met ernstige lichamelijke problemen ” : de werknemers met een rechtstreekse blootstelling aan asbest tijdens hun vroegere beroepsactiviteit vóór 1 januari 1993 gedurende minimum twee jaar in :

  – ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld,

  – of fabrieken van materialen in vezelcement

 

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst komen de werknemers in invaliditeit krachtens de wetgeving inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering enkel in aanmerking indien zij een toegelaten arbeid hervat hebben overeenkomstig artikel 100, § 2 van die wetgeving en zij bovendien aan de definitie van ” werknemers met ernstige lichamelijke problemen ” krachtens onderhavige overeenkomst beantwoorden.

  Met betrekking tot de werknemers die rechtstreeks werden blootgesteld aan asbest, moet de onderneming of werkplaats waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld, en waar die werknemers moeten hebben gewerkt, producten of voorwerpen op basis van asbest fabriceren en behandelen. Het gaat om een cumulatieve voorwaarde.

 

HOOFDSTUK VI. – Erkenning als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen

 Art. 8. § 1. De werknemer die wenst erkend te worden als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen, dient een aanvraag in bij het Fonds voor Beroepsziekten met de nodige bewijsstukken van de blootstelling aan asbest in de zin van artikel 2, § 2, 3° van deze overeenkomst.

  De aanvraag bevat bovendien voldoende ernstige elementen die aantonen dat hi] de voorwaarden voorzien in artikel 3, 1° en 2° zal vervullen.

  • 2. De werknemer wordt beschouwd als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen, indien hij over een attest beschikt afgeleverd door het Fonds voor Beroepsziekten dat getuigt dat hij aan de definitie van werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen zoals bepaald in artikel 2, § 2, 3° van deze overeenkomst beantwoordt.

 De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening zal volgens de geëigende procedure nagaan of de werknemer zal voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, 2° van deze overeenkomst.

  Slechts nadat de twee luiken van het dossier van de werknemer volledig is, doen de deskundigen van het Fonds voor Beroepsziekten een marginale contrôle over de rechtstreekse blootstelling aan asbesttijdens zijn vroegere beroepsactiviteit vóór 1 januari 1993 gedurende minimum twee jaar in :

  – ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld,

  – of fabrieken van materialen in vezelcement.

  ln geval van positieve beslissing levert het Fonds voor Beroepsziekten een attest af aan de werknemer, waarin de werknemer erkend wordt als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen.

 

21 JUNI 2013. – Besluit van de Vlaamse Regering tot erkenning van de beroepskwalificatie Dakdekker

Art. N. Beroepskwalificatie van Dakdekker (m/v) (BK0033)

  – Kennis voorschriften rond afval en gevaarlijke producten (o.a. asbest, …)

 

29 NOVEMBER 2013. – Besluit van de Vlaamse Regering tot erkenning van de beroepskwalificatie metselaar

 

Art. N. Beschrijving van de beroepskwalificatie van metselaar (m/v) (BK0082) als vermeld in artikel 1

  – Kennis van specifieke risico’s van asbest, kwarts- en houtstof en andere gevaarlijke producten

 

29 NOVEMBER 2013. – Besluit van de Vlaamse Regering tot erkenning van de beroepskwalificatie bekister-betonneerder

 

 Art. N. Beschrijving van de beroepskwalificatie van bekister-betonneerder (m/v) (BK0080) als vermeld in artikel 1

– Kennis van specifieke risico’s van asbest, kwarts- en houtstof en andere gevaarlijke producten

 

31 JANUARI 2014. – Besluit van de Vlaamse Regering tot erkenning van de beroepskwalificatie asbestverwijderaar

 

 Art. N. Bijlage. Beschrijving van de beroepskwalificatie van asbestverwijderaar (m/v) (BK0105) als vermeld in artikel 1.

 * Houdt rekening met de risico’s bij het werken met asbest (co00699)

 * Verwijdert asbest volgens de methode van de hermetisch afgesloten zone (co00703)

 * Verwijdert asbest volgens de methode van de eenvoudige handelingen (co00706)

 – Grondige kennis van de risico’s van asbest en de ziektes die kunnen resulteren uit besmettingen met <asbest

– Het rekening houden met de risico’s bij het werken met asbest

– Het verwijderen van asbest volgens de methode van de hermetisch afgesloten zone

 – Het verwijderen van asbest volgens de methode van de eenvoudige handelingen

De werkgever is door het KB van 16 maart 2006 verplicht een passende opleiding aan alle werknemers die aan asbest worden blootgesteld te voorzien. De werkgever doet voor het verstrekken van deze opleiding en de bijscholingen een beroep op een instelling extern aan de onderneming. Voor werknemers belast met het slopen of verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen bedraagt de basisopleiding ten minste 32 uur en de jaarlijkse bijscholing ten minste 8 uur.

 

16 MEI 2014. – Besluit van de Vlaamse Regering houdende bijkomende algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties (aangehaald als : titel III van het VLAREM van 16 mei 2014) 

 

HOOFDSTUK 3.5. – [1 Productie van chlooralkali]

Art. 3.5.2.1. [1 Voor de productie van chlooralkali wordt gebruikgemaakt van één of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 1 van de BBT-conclusies voor de productie van chlooralkali. De kwikcellentechniek wordt onder geen omstandigheden toegepast. Diafragma’s van asbest worden niet gebruikt.]

 

16 MEI 2014. – Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening

 

 Art. 134.

  Aan artikel 5.2.4.1.10, §1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:

  In het geval, vermeld in het eerste lid, 3°, kan dat alleen met naleving van de volgende voorwaarden:

  1° a) afvalstoffen die vrije asbestvezels of asbeststof bevatten mogen pas worden gestort als de afvalstoffen zodanig worden behandeld dat er geen asbestdeeltjes in het milieu kunnen terechtkomen. Daarvoor worden de afvalstoffen gecementeerd zodat de aanwezige asbestvezels in een matrix worden ingekapseld. Het asbestafval moet homogeen in het gecementeerd materiaal verspreid zijn. De in het gecementeerde materiaal aanwezige asbestvlokken of brokstukken mogen maximaal 1 cm groot zijn. Het gecementeerd materiaal wordt verpakt in een stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering;

  1. b) verpakkings-l en plasticafval dat verontreinigd is met asbest, wordt samengeperst met een dichtheid van minstens 400 kg/m³. Het samengeperste materiaal wordt verpakt in een stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering;
  2. c) niet-vershredderbaar materiaal dat met asbest of asbesthoudend materiaal bedekt of bekleed is, wordt verpakt in een dubbelwandige stofdichte plasticverpakking met de nodige asbestetikettering.

  2° asbesthoudende afvalstoffen worden zo behandeld en gestort dat er geen asbestvezels of asbeststof kunnen vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels of asbeststof kunnen bevatten. De met het oog op het storten noodzakelijke voorbehandelingen worden in een daarvoor geschikte inrichting uitgevoerd.

  3° de evaluatiemethodiek voor asbesthoudende afvalstoffen en de vezelvrijstellingstest zijn opgenomen in het CMA/2/II/C.1..

 

 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.10, § 1, 3°, van titel II van het VLAREM. 

   Volgens dit artikel kunnen de volgende gevaarlijke asbesthoudende afvalstoffen gestort worden op een categorie 1-stortplaats: 

   – afvalstoffen die vrije asbestvezels bevatten zoals spuitasbest, asbestisolatiemateriaal, asbeststof met inbegrip van bodemmaterialen en andere afvalstoffen verontreinigd met vrije asbestvezels in concentraties > 0,1 Gew % of waarin duidelijk asbestvlokken waarneembaar zijn; 

   – verpakkingsafval en plastiekafval dat met asbest verontreinigd is; 

   – niet vershredderbaar materiaal zoals metalen onderdelen dat met asbest of asbesthoudend materiaal bedekt of bekleed is. Onder niet vershredderbaar materiaal wordt verstaan materiaal waarbij met toepassing van de best beschikbare technieken het asbestgedeelte niet of zeer moeilijk kan gescheiden worden van het dragermateriaal; 

   – onder asbesthoudende afvalstoffen worden tevens begrepen: afvalstoffen geheel of gedeeltelijk bestaande uit keramische vezels met gelijkaardige carcinogene eigenschappen; 

   – afvalstoffen bestaande uit asbesthoudende bouwmaterialen waarbij asbestvezels in gebonden vorm aanwezig zijn. 

   Van 1995 tot 2006 werden in voormeld artikel de volgende voorschriften inzake criteria voor het aanvaarden van asbesthoudend afval mee opgelegd: 

   ” 

   – afvalstoffen die vrije asbestvezels of asbeststof bevatten mogen slechts worden gestort voor zover de afvalstoffen zodanig worden behandeld dat er geen asbestdeeltjes in het milieu kunnen terecht komen. Daartoe worden de afvalstoffen gecementeerd zodat de aanwezige asbestvezels in een matrix worden ingekapseld. Het asbestafval dient homogeen in het gecementeerd materiaal verspreid te zijn. De in het gecementeerde materiaal aanwezige asbestvlokken of brokstukken mogen maximaal 1 cm groot zijn. Het gecementeerd materiaal wordt verpakt in een stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering; 

   – verpakkingsafval en plastiekafval verontreinigd met asbest dient te worden samengeperst (dichtheid min. 400 kg/mü). Het samengeperst materiaal wordt verpakt in een stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering; 

   – niet vershredderbaar materiaal dat met asbest of asbesthoudend materiaal bedekt of bekleed is wordt verpakt in een dubbelwandige stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering. 

   Het behandelen en storten van asbesthoudende afvalstoffen gebeurt zodat geen asbestvezels of asbeststof kunnen vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels of asbeststof kunnen bevatten. De met het oog op het storten noodzakelijke voorbehandelingen gebeuren in een daartoe geschikte inrichting.” 

   Ten gevolge van de implementatie van de Europese beschikking 2003/33 van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen werd in 2006 voormelde bijkomende bepalingen (voorschriften) echter geschrapt in titel II van het VLAREM. 

 

27 APRIL 2015. – Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 114 van 27 april 2015, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van een bedrijfstoeslag in het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag voor sommige oudere mindervalide werknemers en werknemers met ernstige lichamelijke problemen, indien zij worden ontslagen

  HOOFDSTUK II. – Toepassingsgebied

 

 3° “werknemers gelijkgesteld aan werknemers met ernstige lichamelijke problemen” : de werknemers met een rechtstreekse blootstelling aan asbest tijdens hun vroegere beroepsactiviteit vóór 1 januari 1993 gedurende minimum twee jaar in :

  – ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld;

  – of fabrieken van materialen in vezelcement.

 

  Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst komen de werknemers in invaliditeit krachtens de wetgeving inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering enkel in aanmerking indien zij een toegelaten arbeid hervat hebben overeenkomstig artikel 100, § 2 van die wetgeving en zij bovendien aan de definitie van “werknemers met ernstige lichamelijke problemen” krachtens deze overeenkomst beantwoorden.

  Met betrekking tot de werknemers die rechtstreeks werden blootgesteld aan asbest, moet de onderneming of werkplaats waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld, en waar die werknemers moeten hebben gewerkt, producten of voorwerpen op basis van asbest fabriceren én behandelen. Het gaat om een cumulatieve voorwaarde.

 

HOOFDSTUK VI. – Erkenning als werknemer gelijksgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen

 

  Art. 8. § 1. De werknemer die wenst erkend te worden als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen, dient een aanvraag in bij het Fonds voor de Beroepsziekten met de nodige bewijsstukken van de blootstelling aan asbest in de zin van artikel 2, § 2, 3° van deze overeenkomst.

  De aanvraag bevat bovendien voldoende ernstige elementen die aantonen dat hij de voorwaarden voorzien in artikel 3, 1° en 2° van deze overeenkomst zal vervullen.

  • 2. De werknemer wordt beschouwd als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen, indien hij over een attest beschikt afgeleverd door het Fonds voor de Beroepsziekten dat getuigt dat hij aan de definitie van werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen zoals bepaald in artikel 2, § 2, 3° van deze overeenkomst beantwoordt.

 

  Slechts nadat de twee luiken van het dossier van de werknemer volledig zijn, doen de deskundigen van het Fonds voor de Beroepsziekten een marginale controle over de rechtstreekse blootstelling aan asbest tijdens zijn vroegere beroepsactiviteit vóór 1 januari 1993 gedurende minimum twee jaar in :

  – ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld,

  – of fabrieken van materialen in vezelcement.

  In geval van positieve beslissing levert het Fonds voor de Beroepsziekten een attest af aan de werknemer, waarin de werknemer erkend wordt als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen.

 

11 DECEMBER 2015. – Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van titel II van het VLAREM van 1 juni 1995 en titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de sectoren voor het looien van huiden en vellen, de productie van cement, kalk en magnesiumoxide en de productie van chlooralkali, de productie van pulp, papier en karton en voor het raffineren van aardolie en gas

 

  HOOFDSTUK 3.5. – Productie van chlooralkali

  Art. 3.5.2.1. Voor de productie van chlooralkali wordt gebruikgemaakt van één of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 1 van de BBT-conclusies voor de productie van chlooralkali. De kwikcellentechniek wordt onder geen omstandigheden toegepast. Diafragma’s van asbest worden niet gebruikt.

 

18 MAART 2016. – Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu

 

Art. N2. Bijlage 4.4.3 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. – Lucht : meetfrequenties

de volgende vezelachtige silicaten, bij een afgasstroom van 5000 m3/uur of meer :e volgende vezelachtige silicaten (asbest) :

  – actinoliet

  – amosiet (bruin asbest)

  – anthofylliet

  – chrysotiel (wit asbest)

  – crocidoliet (blauw asbest)

  – tremoliet

maandelijks

 

8 JULI 2016. – Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2016

Afdeling 5. – Wijziging van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen – Milieuheffingen

 

 11° in paragraaf 3 wordt punt 1° vervangen door wat volgt :

  “1° vanaf 1 juli 2016 voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen met een gehalte aan asbest of gelijkaardige keramische vezels van meer dan 10.000 mg/kg, bepaald als gewogen gemiddelde concentratie, op een daartoe vergunde stortplaats. De gewogen gemiddelde concentratie is gelijk aan de som van de concentratie hechtgebonden asbest en 10 maal de concentratie niet-hechtgebonden asbest (cf. Compendium voor monsterneming en analyse CMA/2/II/C2 en 3).

  Het tarief van 0 euro per ton geldt tevens voor met asbest (of gelijkaardige keramische vezels) verontreinigde gronden en puin met een asbestgehalte groter dan 1.000 mg/kg (0,1 %), bepaald als totale asbestconcentratie, en kleiner dan of gelijk aan 10.000 mg/kg, bepaald als gewogen gemiddelde concentratie, die overeenkomstig het advies van OVAM niet kunnen gereinigd worden via de beste beschikbare technieken;”;

 

21 MAART 2017. – Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 123 van 21 maart 2017, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot vaststelling, voor 2017 en 2018, van de voorwaarden voor de toekenning van een bedrijfstoeslag in het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag voor sommige oudere mindervalide werknemers en werknemers met ernstige lichamelijke problemen, indien zij worden ontslagen. 

 

 HOOFDSTUK II. – Toepassingsgebied

 3° “werknemers gelijkgesteld aan werknemers met ernstige lichamelijke problemen” : de werknemers met een rechtstreekse blootstelling aan asbest tijdens hun vroegere beroepsactiviteit vóór 1 januari 1993 gedurende minimum twee jaar in :

  – ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld,

  – of fabrieken van materialen in vezelcement.

 

 Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst komen de werknemers in invaliditeit krachtens de wetgeving inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering enkel in aanmerking indien zij een toegelaten arbeid hervat hebben overeenkomstig artikel 100, § 2 van die wetgeving en zij bovendien aan de definitie van “werknemers met ernstige lichamelijke problemen” krachtens deze overeenkomst beantwoorden.

  Met betrekking tot de werknemers die rechtstreeks werden blootgesteld aan asbest, moet de onderneming of werkplaats waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld, en waar die werknemers moeten hebben gewerkt, producten of voorwerpen op basis van asbest fabriceren én behandelen. Het gaat om een cumulatieve voorwaarde.

 

HOOFDSTUK VI. – Erkenning als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen

 

 Art. 8. § 1. De werknemer die wenst erkend te worden als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen, dient een aanvraag in bij het Federaal agentschap voor beroepsrisico’s met de nodige bewijsstukken van de blootstelling aan asbest in de zin van artikel 2, § 2, 3° van deze overeenkomst.

  De aanvraag bevat bovendien voldoende ernstige elementen die aantonen dat hij de voorwaarden voorzien in artikel 3, 1° en 2° van deze overeenkomst zal vervullen.

  • 2. De werknemer wordt beschouwd als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen, indien hij over een attest beschikt afgeleverd door het Federaal agentschap voor beroepsrisico’s dat getuigt dat hij aan de definitie van werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen zoals bepaald in artikel 2, § 2, 3° van deze overeenkomst beantwoordt.

  Commentaar

  Om erkend te worden als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen, moet de werknemer een aanvraagformulier indienen bij Fedris.

  In overleg tussen Fedris en de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt een modelformulier, alsmede een procedure voor de behandeling van de aanvraag uitgewerkt. Het protocol moet vermelden dat de door de genoemde instellingen vastgestelde procedure de nodige garanties moet bieden, opdat ze niet meer dan zes maanden kan duren te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag door de werknemer.

  Bij de uitwerking van de procedure worden volgende principes in aanmerking genomen :

  Fedris stelt vast of het dossier al dan niet volledig is. Zo niet vraagt het Federaal agentschap de ontbrekende stukken op.

  De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening zal volgens de geëigende procedure nagaan of de werknemer zal voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, 2° van deze overeenkomst.

  Slechts nadat de twee luiken van het dossier van de werknemer volledig zijn, doen de deskundigen van Fedris een marginale controle over de rechtstreekse blootstelling aan asbest tijdens zijn vroegere beroepsactiviteit vóór 1 januari 1993 gedurende minimum twee jaar in :

  – ondernemingen of werkplaatsen waar producten of voorwerpen op basis van asbest worden gefabriceerd en behandeld,

  – of fabrieken van materialen in vezelcement.

  In geval van positieve beslissing levert Fedris een attest af aan de werknemer, waarin de werknemer erkend wordt als werknemer gelijkgesteld aan een werknemer met ernstige lichamelijke problemen.

 

28 APRIL 2017. – Codex over het welzijn op het werk (2017)

 TITEL 3.asbest

 

  HOOFDSTUK I. – Toepassingsgebied en definities 

 

  Art. VI.3-1. Onverminderd het toepassingsgebied bedoeld in artikel I.1-2, is deze titel eveneens van toepassing op de erkende ondernemingen bedoeld in artikel 6bis van de wet.

 

  Art. VI.3-2. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :

  1° asbest : de volgende vezelachtige silicaten :

  1. a) actinoliet, CAS-nummer 77536-66-4**;
  2. b) amosiet, CAS-nummer 12172-73-5**;
  3. c) anthofylliet, CAS-nummer 77536-67-5**;
  4. d) chrysotiel, CAS-nummer 12001-29-5**;
  5. e) crocidoliet, CAS-nummer 12001-28-4**;
  6. f) tremoliet, CAS-nummer 77536-68-6**;

  2° hechtgebonden asbest : asbestcement, asbesthoudende tegels en vloerbekledingen, asbesthoudende bitumen en roofingproducten en asbesthoudende pakkingen en dichtingen waarvan het bindmiddel bestaat uit cement, bitumen, kunststof of lijm die niet beschadigd zijn of in goede staat verkeren;

  3° losgebonden asbest : alle andere asbesthoudende materialen;

  4° grenswaarde : de concentratie van asbestvezels in de lucht die gelijk is aan 0,1 vezel per cmü, berekend als tijdgewogen gemiddelde (TGG);

  5° werknemer blootgesteld aan asbest : werknemer die tijdens zijn werk wordt of kan worden blootgesteld aan vezels afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen;

  6° blootstelling aan asbest : blootstelling aan vezels afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen;

  7° meting : de monsterneming, de analyse en de berekening van het resultaat;

  8° koninklijk besluit van 23 oktober 2001 : het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 tot beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (asbest).

 

  Art. VI.3-3. De bepalingen van boek VI, titel 2 zijn van toepassing op werkzaamheden waarbij werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan asbest, voor zover er geen specifieke bepalingen zijn opgenomen in deze titel.

 

  HOOFDSTUK II. – Inventaris

 

  Art. VI.3-4. § 1. De werkgever maakt een inventaris op van al het asbest en alle asbesthoudend materiaal in alle delen van de gebouwen (met inbegrip van de eventuele gemeenschappelijke delen), en in de arbeidsmiddelen en beschermingsmiddelen op de arbeidsplaats. Indien nodig vraagt hij hiertoe alle nuttige informatie op bij de eigenaren.

  De bepaling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de gedeelten van gebouwen, de machines en installaties die moeilijk bereikbaar zijn en die in normale omstandigheden geen aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest. Intact materiaal dat in normale omstandigheden niet wordt beroerd, mag door monsternemingen, bedoeld om de inventaris op te stellen, niet beschadigd worden.

  • 2. Voor de aanvang van de werkzaamheden, die asbestverwijderingswerken, sloopwerkzaamheden, of andere werkzaamheden die aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest kunnen inhouden, vult de werkgever die tevens opdrachtgever voor deze werkzaamheden is, de in § 1 bedoelde inventaris aan met gegevens over de aanwezigheid van asbest en asbesthoudend materiaal in de gedeelten van gebouwen, de machines en installaties die moeilijk bereikbaar zijn en die in normale omstandigheden geen aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest. In dat geval mag intact materiaal dat in normale omstandigheden niet wordt beroerd, beschadigd worden door monsternemingen.

 

  Art. VI.3-5. De inventaris bestaat uit :

  1° een algemeen overzicht van het asbest of de asbesthoudende materialen die aanwezig zijn op de plaatsen bedoeld in artikel VI.3-4;

  2° een algemeen overzicht van de gedeelten van gebouwen, de machines en installaties die moeilijk bereikbaar zijn en die in normale omstandigheden geen aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest;

  3° per lokaal of bouwdeel of per arbeidsmiddel of beschermingsmiddel :

  1. a) de toepassing waarin asbest is verwerkt;
  2. b) een beoordeling van de toestand van het asbest of van het asbesthoudende materiaal;
  3. c) de werkzaamheden die aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbest.

 

 Art. VI.3-9. De werkgever in wiens inrichting werkzaamheden worden uitgevoerd door werknemers van een onderneming van buitenaf die kunnen worden blootgesteld aan risico’s te wijten aan asbest, overhandigt een kopie van het relevante deel van de inventaris tegen ontvangstbewijs aan de werkgever van die werknemers.

 

  Art. VI.3-10. De werkgever van een onderneming van buitenaf die bij een werkgever, een zelfstandige of een particulier onderhoudswerken of herstellingswerken, verwijderingswerken van materialen of sloopwerken komt uitvoeren treft, vooraleer de werken aan te vatten, alle nodige maatregelen om de materialen te identificeren waarvan vermoed wordt dat ze asbest bevatten.

  Wanneer hij deze werken voor een werkgever uitvoert, vraagt hij hem de inventaris bedoeld in artikel VI.3-4.

  Het is hem verboden de werkzaamheden aan te vatten zolang de inventaris hem niet ter beschikking is gesteld.

  Indien er ook maar de geringste twijfel bestaat over de aanwezigheid van asbest in een materiaal of constructie past hij de bepalingen van deze titel toe.

 

  HOOFDSTUK III. – Beheersprogramma

 

  Art. VI.3-11. § 1. De werkgever die uit de inventaris opmaakt dat er asbest aanwezig is in zijn onderneming, stelt een beheersprogramma op.

  Dit programma heeft tot doel de blootstelling aan asbest van de werknemers, die al dan niet behoren tot het personeel van de onderneming, zo laag mogelijk te houden.

  Dit programma wordt regelmatig bijgewerkt.

  • 2. Het beheersprogramma omvat :

  1° een regelmatige beoordeling, minstens eenmaal per jaar, door middel van visuele inspectie van de toestand van het asbest en het asbesthoudend materiaal;

  2° de toe te passen preventiemaatregelen;

  3° de maatregelen die genomen worden met een overeenkomstige werkplanning wanneer blijkt dat het asbest en het asbesthoudend materiaal in slechte staat verkeert of zich bevindt op plaatsen waar het beroerd of beschadigd kan worden.

  De maatregelen bedoeld in het eerste lid, 3° kunnen inhouden dat het asbesthoudend materiaal wordt gefixeerd, ingekapseld, onderhouden, hersteld of verwijderd volgens de voorwaarden en de nadere regels bepaald bij deze titel.

 

 Art. VI.3-13. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van bijlage XVII van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en van het koninklijk besluit van 23 oktober 2001 zijn de activiteiten die de werknemers aan asbestvezels blootstellen bij de winning van asbest, de vervaardiging en de verwerking van asbestproducten, dan wel de vervaardiging en de verwerking van producten die doelbewust toegevoegde asbest bevatten, verboden.

  In afwijking van het eerste lid zijn het behandelen en storten van materialen die afkomstig zijn van sloop- en asbestverwijderingswerken toegelaten.

 

  Art. VI.3-14. Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid, hogewaterdrukreinigers, luchtcompressoren, schuurschijven, en slijpmachines voor het bewerken, snijden of schoonmaken van objecten of ondergronden in asbesthoudend materiaal of bekleed met asbesthoudend materiaal, of voor het verwijderen van asbest, is verboden.

  Het gebruik van droge straalmiddelen voor dezelfde werkzaamheden is eveneens verboden.

  In afwijking van het eerste lid mogen slijpmachines en schuurschijven gebruikt worden bij de verwijdering van asbesthoudende lijmsoorten onder de voorwaarden vastgesteld in hoofdstuk X, afdeling 5 van deze titel en voor zover deze machines uitgerust zijn met een individuele en rechtstreekse stofafzuiging met absoluutfilter.

 

  HOOFDSTUK V. – Risicoanalyse

 

  Art. VI.3-15. Bij alle werkzaamheden waarbij het gevaar van blootstelling aan asbest kan bestaan, wordt het risico beoordeeld, ten einde de aard, de mate en de duur van de blootstelling van de werknemers aan asbest vast te stellen.

  Deze risicoanalyse wordt uitgevoerd volgens de bepalingen van artikel VI.2-3.

 

 HOOFDSTUK VI. – Metingen

  Art. VI.3-20. De monsterneming is representatief voor de persoonlijke blootstelling van de werknemer aan asbest.

  De duur van de monsterneming wordt zo gekozen dat, hetzij door meting hetzij door tijdgewogen berekening, de representatieve blootstelling voor een achturige referentieperiode (één ploeg) kan worden vastgesteld.

 Art. VI.3-24. De bepalingen van de artikelen VI.3-25 en VI.3-26 zijn uitsluitend van toepassing in de volgende gevallen :

  1° wanneer de werknemers belast worden met de toegelaten werkzaamheden bedoeld in artikel VI.3-13, tweede lid, waarbij asbest behandeld wordt;

  2° wanneer de werken tot sloop of verwijdering van asbest worden uitgevoerd in de omgeving van een plaats waar er werknemers werken van de werkgever in wiens inrichting de verwijderingswerken worden uitgevoerd.

 

  HOOFDSTUK VII. – Algemene maatregelen bij blootstelling aan asbest

 Art. VI.3-27. De werkgever die werkzaamheden uitvoert waarbij werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan asbest doet voor de aanvang van deze werkzaamheden een melding aan de plaatselijke directie TWW en aan zijn preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

  Voor werken omschreven in hoofdstuk X, wordt, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, deze melding uiterlijk vijftien kalenderdagen voor de geplande aanvang van de werkzaamheden gedaan.

  Deze melding bevat minstens een beknopte beschrijving van :

  1° de ligging van de bouwplaats;

  2° de gebruikte of gehanteerde soorten en hoeveelheden asbest of de beschrijving van het asbest waaraan de werknemers kunnen worden blootgesteld;

  3° de verrichte werkzaamheden en toegepaste procédés;

  4° het aantal betrokken werknemers;

  5° de begindatum van de werken, alsmede de duur ervan;

  6° de maatregelen die zijn genomen om de blootstelling van de werknemers aan asbest te beperken.

  Telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling aan asbest, wordt een nieuwe melding gedaan.

 Afdeling 2. – Register

 

  Art. VI.3-29. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel I.4-5 houdt de werkgever op de arbeidsplaats een register bij van de werknemers die worden blootgesteld aan asbest, dat de naam van de werknemers, de aard en de duur van de werkzaamheden en de individuele blootstelling (uitgedrukt als de concentratie van asbestvezels in lucht) vermeldt.

  Dit register wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

 

  Art. VI.3-33. Voor hij wordt blootgesteld aan asbest, wordt elke werknemer aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling onderworpen. De praktische aanbevelingen voor het gezondheidstoezicht van de werknemers staan vermeld in bijlage VI.3-1.

  De betrokken werknemers worden, zolang er blootstelling is, ten minste éénmaal per jaar onderworpen aan een periodieke gezondheidsbeoordeling.

 

 Afdeling 4. – Informatie aan de werknemers

 

  Art. VI.3-36. Vóór elke werkzaamheid waarbij de werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan asbest krijgen deze werknemers en het Comité de gepaste voorlichting over :

  1° de mogelijke risico’s voor de gezondheid van blootstelling aan asbest;

  2° de grenswaarde en de noodzaak van toezicht op het asbestgehalte in de lucht;

  3° de voorschriften betreffende hygiënische maatregelen, met inbegrip van het rookverbod;

  4° de te nemen voorzorgsmaatregelen voor het dragen en gebruiken van beschermingsmiddelen en -kledij;

  5° de bijzondere voorzorgsmaatregelen om de blootstelling aan asbest zo laag mogelijk te houden.

  Ingeval van werkzaamheden uitgevoerd op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, wordt het Comité regelmatig ingelicht.

 

 Afdeling 5. – Opleiding van de werknemers

 

  Art. VI.3-37. Onverminderd de toepassing van de specifieke bepalingen van de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69, verschaft de werkgever een passende opleiding aan alle werknemers die aan asbest worden blootgesteld.

  Deze opleiding wordt jaarlijks verstrekt. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en het Comité geven een voorafgaand advies over het opleidingsprogramma en zijn uitvoering.

  De inhoud van de opleiding is voor de werknemers gemakkelijk te begrijpen. Zij verschaft hun de nodige kennis en vaardigheden inzake preventie en veiligheid, met name met betrekking tot :

  1. a) de eigenschappen van asbest en de gezondheidsrisico’s bij blootstelling aan asbest, met inbegrip van het synergetische effect van roken;
  2. b) de soorten producten of materialen die asbest kunnen bevatten en hun aanwending in installaties en gebouwen;
  3. c) de handelingen die kunnen leiden tot blootstelling aan asbest en het belang van preventieve controles om blootstelling tot een minimum te beperken;
  4. d) de vereisten inzake het gezondheidstoezicht;
  5. e) de veilige werkmethoden en meettechnieken;
  6. f) het dragen en gebruiken van PBM met inbegrip van de rol, de keuze, de beperkingen, het juiste gebruik en praktische kennis van het gebruik van ademhalingstoestellen;
  7. g) de noodprocedures, met inbegrip van eerste hulp op de bouwplaats;
  8. h) de ontsmettingsprocedures;
  9. i) de verwijdering van afvalstoffen.

 

 Afdeling 6. – Algemene technische preventiemaatregelen

 

  Art. VI.3-38. § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van boek VI, titel 2, wordt bij alle werkzaamheden waarbij werknemers tijdens hun werk worden blootgesteld aan asbest, de blootstelling op de arbeidsplaats tot een minimum beperkt en wordt zij in ieder geval gehouden onder de grenswaarde.

  De werkgever neemt hiertoe de volgende maatregelen :

  1. a) vóór aanvang van de werken stelt hij de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en de preventieadviseur arbeidsveiligheid hiervan op de hoogte;
  2. b) het aantal werknemers dat aan asbest wordt blootgesteld, wordt zo klein mogelijk gehouden;
  3. c) de arbeidsprocédés zijn zo ingericht dat er geen asbestvezels vrijkomen of dat, indien zulks onmogelijk is, er geen asbestvezels in de lucht vrijkomen;
  4. d) enkel handwerktuigen en mechanische werktuigen met lage snelheid die enkel grof stof of snijdsels doen ontstaan, mogen gebruikt worden;
  5. e) alle lokalen en uitrustingen die dienen voor de behandeling van asbest of die met asbest of asbesthoudend materiaal in contact komen, kunnen en worden doeltreffend en regelmatig gereinigd en onderhouden;
  6. f) asbest en materialen waaruit asbestvezels vrijkomen of stof dat asbest bevat, worden opgeborgen en vervoerd in daartoe geschikte gesloten verpakkingen die voldoende bestand zijn tegen stoten en scheuren en gekenmerkt overeenkomstig de bepalingen van de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2001.
  • 2. Vóór de aanvang van de werken stelt de werkgever de procedures vast om het afval te verwijderen.

  Er worden maatregelen genomen om te beletten dat asbestafval zou gemengd worden met ander bouw- en sloopafval.

  De afvalstoffen worden zo spoedig mogelijk verzameld, verpakt volgens de bepalingen van § 1, tweede lid, f) en van de arbeidsplaats weggevoerd.

  De in deze paragraaf bedoelde afvalstoffen worden vervolgens behandeld overeenkomstig de in het betrokken Gewest geldende bepalingen.

  • 3. Tenzij uit de resultaten van de risicoanalyse blijkt dat het niet noodzakelijk is, neemt de werkgever bovendien de volgende maatregelen :
  1. a) de plaatsen waar de werken worden uitgevoerd, worden, volgens de bepalingen van artikel VI.2-6, afgebakend en gesignaleerd met borden die het gevaar van asbest aanduiden en de gevolgen die het voor de gezondheid kan hebben;
  2. b) enkel de werknemers die ze voor hun werk of hun functie moeten betreden, hebben toegang tot deze plaatsen;
  3. c) er worden ruimtes ingericht waar de werknemers zonder gevaar voor besmetting door asbestvezels kunnen eten en drinken;
  4. d) de passende werkkledij en beschermkledij die overeenkomstig de bepalingen van boek IX, titel 2 en 3 ter beschikking wordt gesteld van de werknemers, worden dermate opgeborgen dat de werk- en de beschermkledij de normale kledij niet kunnen besmetten.

  Het is de werknemers verboden de werkkledij en beschermkledij buiten het bedrijf te brengen.

  Indien het bedrijf niet zelf voor de reiniging ervan zorgt, wordt werkkledij en beschermkledij gewassen in daartoe bijzonder uitgeruste, buiten het bedrijf gelegen wasserijen. In dat geval wordt de kledij in hermetisch gesloten verpakkingen vervoerd;

 

HOOFDSTUK VIII. – Preventiemaatregelen bij zeer beperkte blootstelling aan asbest

 

  Art. VI.3-40. Indien de blootstelling van de werknemers sporadisch is, met een geringe intensiteit en uit de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel VI.3-15 blijkt dat de grenswaarde niet zal worden overschreden, zijn de bepalingen van de artikelen VI.3-23, VI.3-27 tot VI.3-35, VI.3-38, § 3 en hoofdstuk X van deze titel niet van toepassing, wanneer het werk bestaat in :

  1. a) korte niet-continue onderhoudsactiviteiten, waarbij men uitsluitend in contact komt met hechtgebonden asbest en die geen risico vormen op het vrijkomen van asbestvezels;
  2. b) verwijdering van niet-beschadigde materialen, zonder deze stuk te maken, waarin de asbestvezels stevig in een matrix zijn gebonden;
  3. c) inkapselen en omhullen van asbesthoudende materialen die in goede staat zijn;
  4. d) bewaking en onderzoek van de lucht en het nemen van monsters om vast te stellen of een bepaald materiaal asbest

HOOFDSTUK IX. – Specifieke technische preventiemaatregelen bij herstel- of onderhoudswerkzaamheden waarbij verwacht wordt dat ondanks preventieve technische maatregelen de grenswaarde kan overschreden worden

 

 Art. VI.3-42. Vóór het uitvoeren van de eigenlijke werkzaamheden en voor zover dit technisch mogelijk is, bij werken aan installaties, machines, ketels, enz., onderzoekt de werkgever of en in hoeverre het asbest of het asbesthoudend materiaal eerst moet worden verwijderd, hersteld of ingekapseld.

  Indien het asbest moet verwijderd worden, past hij de bepalingen van hoofdstuk X van deze titel toe.

 

  Art. VI.3-43. Vóór de aanvang van de werkzaamheden stelt de werkgever een werkplan op.

  Dit werkplan vermeldt de maatregelen die worden genomen en de informatie die wordt verstrekt om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen, inzonderheid :

  1. a) het asbest of het asbesthoudend materiaal verwijderen voordat herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, behalve wanneer deze verwijderingswerken voor de werknemers een groter risico zouden inhouden dan het asbest of de asbesthoudende materialen niet te verwijderen;
  2. b) de opgave van de aard, de opeenvolging en de waarschijnlijke duur van de werkzaamheden;
  3. c) de opgave door middel van een schema van de plaats waar de werkzaamheden worden verricht en van de collectieve preventiemaatregelen bedoeld in artikel VI.3-44;
  4. d) de opgave van de methodes die worden gebruikt wanneer met asbest of asbesthoudend materiaal wordt gewerkt;
  5. e) het verstrekken van de PBM bedoeld in artikel VI.3-47;
  6. f) de opgave van de kenmerken van de apparatuur die gebruikt wordt voor :

  1° de bescherming en ontsmetting van de met de werkzaamheden belaste werknemers;

  2° de bescherming van de andere personen die zich op of nabij de arbeidsplaats bevinden;

  1. g) de opgave van de procedure die zal worden gevolgd wanneer de herstelwerkzaamheden of onderhoudswerkzaamheden beëindigd zijn, om vast te stellen dat er geen risico’s van blootstelling aan asbestop de arbeidsplaats meer zijn.

  De met het toezicht belaste ambtenaren ontvangen op hun verzoek en vóór aanvang van de werkzaamheden een kopie van het werkplan.

  Dit werkplan bevindt zich op de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd en kan door de werknemers, het Comité en de met het toezicht belaste ambtenaren worden ingezien.

 

 Art. VI.3-45. Hij treft maatregelen om te voorkomen dat vezels afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen zich buiten de arbeidsplaatsen waar de activiteiten plaatsvinden verspreiden.

  De arbeidsplaatsen worden net gehouden, vrij van enig afval van asbesthoudend materiaal.

 

HOOFDSTUK X. – Specifieke technische preventiemaatregelen bij sloop- en verwijderingswerken van asbest of asbesthoudend materiaal

 

 Art. VI.3-50. De sloop- en verwijderingswerken van asbest of asbesthoudend materiaal worden slechts uitgevoerd door ondernemingen die erkend zijn overeenkomstig titel 4 van dit boek.

  In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kunnen de eenvoudige handelingen, bedoeld in artikel VI.3-54, worden uitgevoerd door elke werkgever, op voorwaarde dat de betrokken werknemers een opleiding hebben genoten die beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in de artikelen VI.3-67 tot VI.3-69.

 

  Art. VI.3-51. Voor alle sloop- of verwijderingswerken van asbest of asbesthoudende materialen stelt de werkgever een werkplan op.

  Naast de gegevens bedoeld in artikel VI.3-43, tweede lid b) tot f) bepaalt dit werkplan :

  1. a) dat het asbest en het asbesthoudend materiaal worden verwijderd voordat sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd, behalve wanneer deze verwijdering voor de werknemers een groter risico zou inhouden dan het asbest of de asbesthoudende materialen niet te verwijderen;
  2. b) de procedure die zal worden gevolgd wanneer de sloop- en verwijderingswerkzaamheden van asbest of asbesthoudend materiaal beëindigd zijn, om vast te stellen dat er geen risico’s van blootstelling aan asbest op de arbeidsplaats meer zijn bij de hervatting van het werk.

 

 Afdeling 2. -Toe te passen technieken

 

Art. VI.3-53. Al naargelang de toestand waarin het asbest of het asbesthoudend materiaal zich bevindt, past de werkgever één van de volgende technieken toe :

  1° eenvoudige handelingen;

  2° de couveusezak-methode;

  3° de hermetisch afgesloten zone.

  De werkgever die de sloop- of asbestverwijderingswerken zal uitvoeren, vraagt aan zijn preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en aan zijn preventieadviseur arbeidsveiligheid een advies over de keuze van de te gebruiken technieken.

  Hij informeert zijn Comité en de werkgever bij wie de werkzaamheden worden verricht over de gekozen techniek.

  Deze laatste werkgever informeert op zijn beurt zijn preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en zijn preventieadviseur arbeidsveiligheid, en zijn Comité.

 

  Afdeling 3. – Eenvoudige handelingen

 

 Art. VI.3-54. Eenvoudige handelingen zijn methodes van verwijdering van asbest of asbesthoudend materiaal, waarbij het risico op vrijkomen van asbest in alle gevallen zo beperkt is dat de concentratie van 0,01 vezels per cmü niet wordt overschreden.

  De techniek van eenvoudige handelingen wordt uitsluitend toegepast voor de gevallen bepaald in bijlage VI.3-2, A.

  Hierbij worden steeds de preventiemaatregelen, zoals bedoeld in bijlage VI.3-2, B, in acht genomen.

 

 Afdeling 4. – De Couveusezak-methode

 

  Art. VI.3-55. § 1. Het verwijderen van de isolatie rond leidingen die losgebonden asbest bevat, mag uitgevoerd worden door middel van de couveusezak-methode indien het werken in open lucht betreft en voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn :

  1° de totale diameter van de leiding, inclusief de isolatie, is ten hoogste 60 cm;

  2° het gaat om een enkelvoudige leiding die gemakkelijk bereikbaar is;

  3° de temperatuur van de leiding bedraagt zowel intern als extern maximum 30 ° C;

  4° de isolatie is nauwelijks of niet noemenswaardig beschadigd of er zijn weinig vezels zichtbaar en kleine beschadigingen moeten van die aard zijn dat ze door kleefband kunnen worden gedicht;

  5° de isolatie is niet omgeven door een harde mantel;

  6° de isolatie bevat geen structuren die onverenigbaar zijn met het vlotte gebruik van de couveusezak;

  7° de couveusezak moet zonder problemen rond de leiding kunnen aangebracht worden;

  8° de concentratie aan asbestvezels in de omgevingslucht is niet hoger dan 0,01 vezel per cm3.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in § 1, mag de couveusezak-methode voor het verwijderen van de isolatie rond leidingen die losgebonden asbest bevat, eveneens worden toegepast in gesloten ruimten indien aan volgende bijkomende voorwaarden is voldaan :

  1° uit de in de artikelen VI.3-15 en VI.3-16 bedoelde risicoanalyse blijkt dat de toepassing van deze methode betere garanties biedt voor het welzijn van de werknemers dan de toepassing van enige andere methode;

  2° de afwijking wordt vermeld en omstandig gemotiveerd in de melding, bedoeld in artikel VI.3-27.

 

 Art. VI.3-57. De werkgever stelt werkkledij en beschermkledij ter beschikking van zijn werknemers en zorgt ervoor dat deze gedragen worden.

  De beschermkledij bestaat inzonderheid uit wegwerp of katoenen onderkledij, kousen, een overall, een wegwerpoverall en veiligheidsschoenen of veiligheidslaarzen. Ze biedt een maximale bescherming tegen de blootstelling aan asbest, conform de desbetreffende bepalingen van boek IX, titel 2.

 

 Afdeling 5. – De hermetisch afgesloten zone

 

  Art. VI.3-61. Alle sloop- en verwijderingswerkzaamheden van asbest of asbesthoudende materialen die niet voorzien zijn in de afdelingen 3 en 4 van dit hoofdstuk, worden uitgevoerd volgens de methode van de hermetisch afgesloten zone.

  Hiertoe neemt de werkgever preventiemaatregelen met betrekking tot de werkzone, waarvan de inhoud is bepaald in bijlage VI.3-4, 1.A.

 

 Art. VI.3-63. De werkgever stelt de werkkledij en beschermkledij, evenals ademhalingstoestellen, ter beschikking van de werknemers en zorgt ervoor dat deze gedragen worden.

  De beschermkledij bestaat inzonderheid uit wegwerp of katoenen onderkledij, kousen, een overall, een wegwerpoverall, handschoenen en veiligheidsschoenen of veiligheidslaarzen. Ze biedt een maximale bescherming tegen de blootstelling aan asbest, conform de desbetreffende bepalingen van boek IX, titel 2.

  De nadere regels voor het gebruik van de ademhalingstoestellen zijn bepaald in de bijlage VI.3-4, 1.C.

  De beschermingsmiddelen worden – in zoverre zij niet binnen de sluis op passende wijze en zonder risico op contaminatie met asbestvezels worden gereinigd – na gebruik in hermetisch gesloten verpakking vervoerd, en behandeld en gereinigd in daartoe geschikte installaties.

  De werkgever stelt bezoekers geschikte beschermingsmiddelen ter beschikking, die dezelfde graad van bescherming bieden.

 

 Art. VI.3-66. De werkgever organiseert de arbeidstijd volgens de bepalingen van bijlage VI.3-4, 3, na voorafgaand advies van het Comité.

 

  Afdeling 6. – Specifieke opleiding voor werknemers belast met het slopen en verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen

 

 Art. VI.3-68. Voor werknemers belast met het slopen of verwijderen van asbest of asbesthoudende materialen, bedraagt de basisopleiding ten minste 32 uur en de jaarlijkse bijscholing ten minste 8 uur.

  Deze basisopleiding en jaarlijkse bijscholing zijn voor de helft van de duurtijd gewijd aan praktijkoefeningen waarbij de werkomstandigheden van een bouwplaats voor de sloop of verwijdering van asbest of asbesthoudende materialen worden gesimuleerd, zonder dat hiervoor asbest of asbesthoudende materialen worden gebruikt.

 

  Art. VI.3-69. De opleiding zorgt ervoor dat de werknemers ten minste de nodige kennis verwerven over de onderwerpen bedoeld in artikel VI.3-37, derde lid en over de volgende onderwerpen :

  1° de reglementering inzake sloop en verwijdering van asbest of asbesthoudende materialen;

  2° de technieken voor sloop en verwijdering van asbest of asbesthoudende materialen en de daaraan verbonden risico’s voor de veiligheid en gezondheid;

  3° de specifieke regels voor het gebruik van PBM, de noodprocedures en de ontsmettingsprocedures die voortvloeien uit het feit dat het gaat om sloop- en verwijderingswerkzaamheden;

  4° de specifieke regels en technieken voor de behandeling en de verwijdering van asbestafval.

  Werfleiders krijgen dezelfde basisopleiding. Zij volgen een jaarlijkse bijscholing van 8 uur die gericht is op de specifieke taken van werfleiders.

  Voor werknemers die uitsluitend eenvoudige handelingen, bedoeld in artikel VI.3-54, verrichten mag de opleiding zich beperken tot 8 uur en dient ze de reglementering inzake de sloop en verwijdering van asbest of asbesthoudende materialen niet te bevatten.

 

TITEL 4. – ERKENNING VAN ASBESTVERWIJDERAARS

 

HOOFDSTUK I. – Algemene bepalingen en definities

 Art. VI.4-1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :

  1° de aanvrager : elke onderneming of werkgever, die een erkenning of een hernieuwing van erkenning aanvraagt om de in artikel 6bis, eerste en tweede lid van de wet bedoelde werkzaamheden te mogen uitvoeren;

  2° sloop- of verwijderingswerkzaamheden : sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen;

  3° soorten technieken voor sloop- of asbestverwijderingswerken : de technieken voor sloop – of asbestverwijderingswerken bedoeld in titel 3 van dit boek.

 

 Art. VI.4-3. Enkel de ondernemingen erkend volgens de bepalingen van deze titel mogen de benaming “Onderneming voor asbestverwijdering erkend door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg” dragen en sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, verrichten.

  De werkgevers, erkend volgens de bepalingen van deze titel voor het uitvoeren, in hun bedrijf en de aanhorigheden ervan, van sloop- of verwijderingswerkzaamheden waarbij belangrijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen, mogen geen sloop- of verwijderingswerkzaamheden bij derden verrichten

 

 HOOFDSTUK VI. – Verbodsbepalingen

 

  Art. X.2-16. Het is verboden uitzendkrachten te werk te stellen :

  1° aan afbraakwerken van asbest en verwijdering van asbest;

  2° aan de werkzaamheden bedoeld in het koninklijk besluit van 14 januari 1992 houdende reglementering van begassingen.

 

28 APRIL 2017. – Koninklijk besluit tot vaststelling van boek I Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk 

 

  1. Door het inademen van niet onder andere posten opgenomen stoffen en agentia veroorzaakte ziekten

Fibrotische aandoeningen van de pleura, met longfunctiestoornissen, veroorzaakt door asbest

 

28 APRIL 2017. – Koninklijk besluit tot vaststelling van boek VI – Chemische, kankerverwekkende en mutagene agentia van de codex over het welzijn op het werk

 

 Art. 2. Worden opgeheven :

  1° het koninklijk besluit van 2 december 1993 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan kankerverwekkende en mutagene agentia op het werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juni 1996, 17 juni 1997, 4 mei 1999, 20 februari 2002, 28 augustus 2002, 28 mei 2003, 9 november 2003, 16 maart 2006 en 20 juli 2015;

  2° het koninklijk besluit van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van chemische agentia op het werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 2002, 11 oktober 2002, 28 mei 2003, 16 maart 2006, 29 januari 2007, 17 mei 2007, 19 mei 2009, 20 mei 2011, 9 maart 2014 en 20 juli 2015;

  3° het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 juni 2007;

  4° het koninklijk besluit van 28 maart 2007 betreffende de erkenning van ondernemingen en werkgevers die sloop- of verwijderingswerkzaamheden uitvoeren waarbij belangrijke hoeveelheden asbestkunnen vrijkomen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 april 2009.

 

7 JULI 2017. – Officieel bericht – Aanpassing van de sociale uitkeringen aan het indexcijfer cijfer van de consumptieprijzen vanaf 1 juni 2017

 

  1. asbest fonds

  (forfaitaire bedragen)

  1. a) Maandelijkse rente aan de slachtoffers van :

  . Mesothelioom . . . . . …………………………………………. 1.792,65 EUR

  . Asbestose en diffuse bilaterale pleurale verdikkingen :

  per % lichamelijke ongeschiktheid . . . . . …………………… 17,93 EUR

  1. b) Kapitaal voor de rechthebbende van een slachtoffer overleden aan de gevolgen van :

  . Mesothelioom

  – echtgeno(o)t(e) . . . . . ……………………………………… 35.853,00 EUR

  – ex-echtgeno(o)t(e) (uit de echt of van tafel en bed gescheiden en die een onderhoudsgeld genoot) . . . . . 17.926,50 EUR

  – kinderen zolang ze recht hebben op kinderbijslag en in elk geval tot de leeftijd van 18 jaar . . . . . 29.877,50 EUR

  . Asbestose en diffuse bilaterale pleurale verdikkingen :

  – echtgeno(o)t(e) . . . . . ……………………………………… 17.926,50 EUR

  – ex-echtgeno(o)te (uit de echt of van tafel en bed gescheiden en die een onderhoudsgeld genoot) . . . . . 8.963,25 EUR

  – kinderen zolang ze recht hebben op kinderbijslag en in elk geval tot de leeftijd van 18 jaar . . . . . 14.938,75 EUR

 

12 OKTOBER 2017. – Ministerieel besluit houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lokale besturen worden uitgevoerd

 

 Het subsidiepercentage voor samenkoopprojecten verwijdering asbesthoudende leidingisolatie als vermeld in het tweede lid, 2°, a) bedraagt 50 % voor projectaanvragen in 2018 met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 10.000 euro per stookinstallatie. Voor een appartementsgebouw geldt een maximaal subsidieerbaar bedrag van 14.000 euro. Voor projectaanvragen vanaf 1 januari 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 50 % naar 30 %. Voor beschermde afnemers zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid, blijft het subsidiepercentage van 50 % behouden. Dit subsidiebedrag komt rechtstreeks ten gunste van de projectdeelnemer, conform de geformuleerde werkwijze binnen de Algemene Richtlijn bij dit besluit. Dit subsidiebedrag wordt ten gunste van de projectaanvrager aangevuld met een forfaitair subsidiebedrag voor projectcoördinatie ten bedrage van 0,2 euro per inwoner binnen het projectgebied per projectjaar met een variabel subsidiebedrag voor projectcoördinatie van 50 euro per gerealiseerde verwijdering. Het subsidiepercentage voor een verplicht aan te stellen extern deskundige met asbest– en bouwexpertise bedraagt 90 % met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 155 euro per uniek adres. Voor projectaanvragen vanaf 1 januari 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 90 % naar 75 %.

   Het subsidiepercentage voor samenkoopprojecten voor verwijdering asbesthoudende vloerbedekking als vermeld in het tweede lid, 2°, b) bedraagt 50 % voor projectaanvragen in 2018 met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 10.000 euro per wooneenheid. Voor projectaanvragen vanaf 1 januari 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 50 % naar 30 %. Voor beschermde afnemers zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid, blijft het subsidiepercentage van 50 % behouden. Dit subsidiebedrag komt rechtstreeks ten gunste van de projectdeelnemer, conform de geformuleerde werkwijze binnen de Algemene Richtlijn bij dit besluit. Dit subsidiebedrag wordt ten gunste van de projectaanvrager aangevuld met een forfaitair subsidiebedrag voor projectcoördinatie ten bedrage van 0,2 euro per inwoner binnen het projectgebied per projectjaar met een variabel subsidiebedrag voor projectcoördinatie van 50 euro per gerealiseerde wooneenheid. Het subsidiepercentage voor een verplicht aan te stellen extern deskundige met asbest– en bouwexpertise bedraagt 90 % met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 155 euro per uniek adres. Voor projectaanvragen vanaf 1 januari 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 90 % naar 75 %.

   Het subsidiepercentage voor samenkoopprojecten voor dakvervanging als vermeld in het tweede lid, 2°, c) bedraagt 90 % voor projectaanvragen in 2018 en 75 % voor aanvragen vanaf 1 januari 2019 met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 320 euro per opgehaalde ton asbestcement. Voor beschermde afnemers zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid, blijft het subsidiepercentage van 90 % behouden. Deze subsidie komt ten gunste van de projectdeelnemer. De projectaanvrager ontvangt een forfaitair subsidiebedrag voor projectcoördinatie ten bedrage van 0,2 euro per inwoner binnen het projectgebied per projectjaar met een variabel subsidiebedrag voor projectcoördinatie van 50 euro per gerealiseerde wooneenheid. Het subsidiepercentage voor een verplicht aan te stellen extern deskundige met asbest– en bouwexpertise bedraagt 90 % met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 155 euro per uniek adres. Voor projectaanvragen vanaf 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 90 % naar 75 %.

   Na een projectoproep door de OVAM kunnen lokale besturen een aanvraag indienen voor een asbestinventarisatieproject als vermeld in het tweede lid, 2°, d). Het forfaitair subsidiebedrag voor projectcoördinatie bedraagt 0,2 euro per inwoner binnen het projectgebied per projectjaar met een variabel subsidiebedrag voor projectcoördinatie van 5 euro per gerealiseerde wooneenheid. Bij deze projecten wordt een deskundige met asbest– en bouwexpertise ingezet voor asbestdetectie en opmaak van een inventaris volgens de inventarisatiewijze zoals geformuleerd in de projectoproep. Het subsidiepercentage voor de aangestelde deskundige met asbest– en bouwexpertise bedraagt 90 % met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 110 euro per uniek adres.]

 

24 MEI 2018. – Decreet tot omzetting van Richtlijn 2014/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en tot wijziging van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wat betreft de dematerialisatie en de administratieve vereenvoudiging en diverse bepalingen

 

 Art. N1. BIJLAGE II : Projecten onderworpen aan een milieueffectonderzoek overeenkomstig de artikelen D.64, § 1, en D.65, §§ 2 en 3

  Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van de bedrijven die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen), alsmede installaties voor de vergassing en vloeibaarmaking van ten minste 500 ton steenkool of bitumineuze schisten per dag.

  1. a) Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 MW;
  2. b) Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of reactoren (1) (met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW).
  3. a) Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen;
  4. b) Installaties die ontworpen zijn :
  5. i) voor de productie of de verrijking van splijtstoffen;
  6. ii) voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval;

  iii) voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen;

  1. iv) uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval;
  2. v) uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein.
  3. a) Geïntegreerde hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer en staal;
  4. b) Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procedés.
  5. Installaties voor de winning van asbest, alsmede voor de behandeling en de verwerking van asbest en asbesthoudende producten : voor producten van asbestcement, met een jaarproductie van meer dan 20.000 ton eindproducten, voor remvoeringen, met een jaarproductie van meer dan 50 ton eindproducten; voor andere toepassingsmogelijkheden van asbest – met een gebruik van meer dan 200 ton per jaar.

 

29 MEI 2018. – Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 12 oktober 2017 houdende vaststelling van nadere regels voor de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lokale besturen worden uitgevoerd

 

Artikel 1.

 Dit subsidiebedrag wordt ten gunste van de projectaanvrager aangevuld met een forfaitair subsidiebedrag voor projectcoördinatie ten bedrage van 0,2 euro per inwoner binnen het projectgebied per projectjaar met een variabel subsidiebedrag voor projectcoördinatie van 50 euro per gerealiseerde verwijdering. Het subsidiepercentage voor een verplicht aan te stellen extern deskundige met asbest– en bouwexpertise bedraagt 90 % met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 155 euro per uniek adres. Voor projectaanvragen vanaf 1 januari 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 90 % naar 75 %.

  Het subsidiepercentage voor samenkoopprojecten voor verwijdering asbesthoudende vloerbedekking als vermeld in het tweede lid, 2°, b) bedraagt 50 % voor projectaanvragen in 2018 met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 10.000 euro per wooneenheid. Voor projectaanvragen vanaf 1 januari 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 50 % naar 30 %. Voor beschermde afnemers zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid, blijft het subsidiepercentage van 50 % behouden. Dit subsidiebedrag komt rechtstreeks ten gunste van de projectdeelnemer, conform de geformuleerde werkwijze binnen de Algemene Richtlijn bij dit besluit. Dit subsidiebedrag wordt ten gunste van de projectaanvrager aangevuld met een forfaitair subsidiebedrag voor projectcoördinatie ten bedrage van 0,2 euro per inwoner binnen het projectgebied per projectjaar met een variabel subsidiebedrag voor projectcoördinatie van 50 euro per gerealiseerde wooneenheid. Het subsidiepercentage voor een verplicht aan te stellen extern deskundige met asbest– en bouwexpertise bedraagt 90 % met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 155 euro per uniek adres. Voor projectaanvragen vanaf 1 januari 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 90 % naar 75 %.

  Het subsidiepercentage voor samenkoopprojecten voor dakvervanging als vermeld in het tweede lid, 2°, c) bedraagt 90 % voor projectaanvragen in 2018 en 75 % voor aanvragen vanaf 1 januari 2019 met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 320 euro per opgehaalde ton asbestcement. Voor beschermde afnemers zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid, blijft het subsidiepercentage van 90 % behouden. Deze subsidie komt ten gunste van de projectdeelnemer. De projectaanvrager ontvangt een forfaitair subsidiebedrag voor projectcoördinatie ten bedrage van 0,2 euro per inwoner binnen het projectgebied per projectjaar met een variabel subsidiebedrag voor projectcoördinatie van 50 euro per gerealiseerde wooneenheid. Het subsidiepercentage voor een verplicht aan te stellen extern deskundige met asbest– en bouwexpertise bedraagt 90 % met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 155 euro per uniek adres. Voor projectaanvragen vanaf 2019 wordt dit subsidiepercentage verlaagd van 90 % naar 75 %.

  Na een projectoproep door de OVAM kunnen lokale besturen een aanvraag indienen voor een asbestinventarisatieproject als vermeld in het tweede lid, 2°, d). Het forfaitair subsidiebedrag voor projectcoördinatie bedraagt 0,2 euro per inwoner binnen het projectgebied per projectjaar met een variabel subsidiebedrag voor projectcoördinatie van 5 euro per gerealiseerde wooneenheid. Bij deze projecten wordt een deskundige met asbest– en bouwexpertise ingezet voor asbestdetectie en opmaak van een inventaris volgens de inventarisatiewijze zoals geformuleerd in de projectoproep. Het subsidiepercentage voor de aangestelde deskundige met asbest– en bouwexpertise bedraagt 90 % met een maximaal subsidieerbaar bedrag van 110 euro per uniek adres.

 

Zoeken op de website:
Meest gelezen

Premies voor asbestverwijdering

Mag asbest naar containerpark

Hoe asbest herkennen